Overwegingen
1. Eiseres woont in Bonaire en ontvangt vanaf een tijdstip voor 1 januari 2013 een nabestaandenuitkering.
2. Bij het primaire besluit I heeft verweerder de nabestaandenuitkering van eiseres per 1 januari 2013 vastgesteld op een bedrag van 70% van het maximale bedrag aan nabestaandenuitkering.
3. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de nabestaandenuitkering van eiseres per 1 januari 2014 vastgesteld op een bedrag van 80% van het maximale bedrag aan nabestaandenuitkering.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart en 9 mei 2014 over de toepassing van het woonlandbeginsel geen gevolgen hebben voor toepassing van het woonlandbeginsel voor Bonaire. Daarom blijft de nabestaandenuitkering van eiseres aangepast aan het kostenniveau van haar woonland, aldus verweerder.
5. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat Bonaire vanaf 10 oktober 2010 een bijzondere gemeente van Nederland is en dat daarom mag worden verwacht dat in Bonaire dezelfde rechten gelden als in Nederland. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het leven op Bonaire veel duurder is dan in Nederland, zodat ook om die reden geen woonlandfactor van toepassing kan zijn. Met name sinds de invoering van de dollar, begin 2011, zijn de kosten van levensonderhoud fors gestegen, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op 1 juli 2012 is in werking getreden de Wet Woonlandbeginsel in de sociale zekerheid (Wwsz). Met deze wet is in de Anw onder meer artikel 17 gewijzigd, in het bijzonder het derde lid (oud). Hierdoor wordt aan rechthebbenden die niet in Nederland, een lidstaat van de Europese Unie (EU), een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), dan wel Zwitserland wonen, een uitkering verstrekt ter hoogte van een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het (kort samengevat) in Nederland geldende bedrag aan nabestaandenuitkering. Dit percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de nabestaande woonachtig is en dat van Nederland, waarbij dat percentage nooit hoger dan 100 kan zijn. Voor de rechthebbenden die al voor 1 juli 2012 een nabestaandenuitkering ontvingen, is de ingangsdatum van de wijziging van artikel 17 van de Anw bepaald op 1 januari 2013.
7. Uit de memorie van toelichting bij de Wwsz blijkt dat door de wetgever is beoogd dat het woonlandbeginsel ook voor Bonaire in werking zou treden (Kamerstukken II 2010/11, 32878, nr. 3, p. 2). De rechtbank haalt daaruit het volgende aan:
“Het woonlandbeginsel wordt ook ingevoerd voor Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius). Deze benadering past bij keuzes die, tegen de achtergrond van de eigen positie van deze eilanden, ook op andere deelterreinen van de sociale wetgeving met betrekking tot Caribisch Nederland zijn gemaakt. De bijzondere lokale context is steeds het vertrekpunt”.
Daarbij wijst de rechtbank er nog op dat de verzekering op grond van de Anw alleen gold en geldt in gevallen van wonen in het Rijk in Europa, en niet in de gevallen van wonen in overzeese gebiedsdelen, of die nu de status van gemeente hebben of een andere.
Met het creëren van de gemeentestatus voor Bonaire is ook niet bedoeld de inwoners van Bonaire alsnog verzekerd (en premieplichtig) te maken voor de Nederlandse volksverzekeringen (waaronder de Anw). De stelling van eiseres dat mag worden verwacht dat voor haar in Bonaire dezelfde rechten gelden als in Nederland, houdt daarom geen stand.
8. Verweerder heeft vanaf 1 januari 2013 een woonlandfactor van 70% en vanaf 1 januari 2014 een woonlandfactor van 80% op de nabestaandenuitkering van eiseres toegepast.
9. De hoogte van de woonlandfactor wordt vastgesteld door de koopkrachtpariteit (Purchasing Power Parity: PPP) van een land met de koopkrachtpariteit van Nederland te vergelijken. De rechtbank stelt met verweerder vast dat er ten aanzien van Bonaire, anders dan voor andere landen/gebieden, geen actuele koopkrachtpariteit van de Wereldbank beschikbaar was en is.
Verweerder is bij gebreke van de koopkrachtpariteit van Bonaire voor het bepalen van de woonlandfactor voor 2013 en 2014 uitgegaan van het bruto binnenlands product (BBP) van 2008 zoals dat is vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
10. Verweerder heeft zich in beroep, in reactie op door de rechtbank bij brief van 19 maart 2015 gestelde vragen, op 30 maart 2015 geantwoord. In een nadere reactie van 3 april 2015 verzoekt verweerder echter de opmerkingen uit de reactie van 30 maart 2015 als niet geschreven te beschouwen. De rechtbank zal gevolg geven aan dit verzoek.
11. In de brief van 3 april 2015 heeft verweerder ook een nadere toelichting verschaft op de bepaling van de woonlandfactor, waarbij een berekening van de woonlandfactor wordt gegeven met behulp van verschillende rekenkundige grootheden.
Het onderzoek ter zitting van 7 april 2015 is vervolgens geschorst, en verweerder is in de gelegenheid gesteld om alsnog schriftelijk een definitieve berekening te geven voor de vaststelling van de woonlandfactor, onder vermelding van de vindplaatsen van de daarbij gebruikte brongegevens, en een toelichting op het punt dat voor de bepaling van de woonlandfactor over 2013 en 2014 met betrekking tot Bonaire niet actuele, maar gegevens uit 2008 zijn gebruikt.
12. In zijn reactie van 20 mei 2015 heeft verweerder zijn standpunt herzien, in die zin dat de woonlandfactor per 1 januari 2014 gelijk is aan die per 1 januari 2013. De woonlandfactor voor 2014 is dus niet 80% maar 70%, aldus verweerder; dat onder handhaving van het gebruik van het BBP-cijfer uit 2008 voor Bonaire, omdat dit voor Bonaire het meest recente cijfer is.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
13. Verweerder heeft zijn standpunt in beroep niet eenmaal, maar meerdere malen herzien. Daarbij is verweerder ook afgeweken van de resultaten in zijn eigen besluitvorming.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verder geen inhoudelijke toelichting kunnen geven op de door hem gehanteerde cijfers, en die toelichting is ook naderhand niet schriftelijk verstrekt. Verweerder heeft in essentie vastgehouden aan zijn eerdere stellingname zonder daarop de gevraagde nadere toelichting te geven.
Verweerder gaat er juist van uit dat de wet hem opdraagt om de meest recente cijfers te gebruiken voor het berekenen van de woonlandfactoren. Desalniettemin is verweerder niet inhoudelijk ingegaan op de vraag van de rechtbank naar het gebruik van gedateerde cijfers uit 2008, noch op de stelling van eiseres dat met de invoering van de dollar op Bonaire in 2011, het leven daar in vergelijking met daarvoor veel duurder is geworden. Daaraan voegt de rechtbank nog toe, dat verweerder waar het betreft het jaar 2008 ook geen koopkrachtpariteitsgegeven heeft gehanteerd, maar een andere maatstaf: die van het BBP.
14. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat er in 2013 en 2014 een (zodanig) verschil in kostenniveau bestond tussen Nederland en Bonaire en er daarom een woonlandfactor van toepassing was zoals door hem (ambtshalve) is gehanteerd in het bestreden besluit.
Nu deze onderbouwing nog steeds ontbreekt, terwijl verweerder ruimschoots in de gelegenheid is gesteld die te verschaffen, houdt de rechtbank het ervoor dat er onvoldoende grondslag is voor toepassing van een woonlandfactor op de nabestaandenuitkering van eiseres over 2013 en 2014.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. In het kader van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Verweerder dient over te gaan tot betaling van de nabestaandenuitkering naar de standaardnorm, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende (verdere) proceskosten.