ECLI:NL:CRVB:2017:4497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
16/6481 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens niet beschikbaar stellen voor arbeid door ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die van 26 maart 2014 tot 22 september 2014 als productiemedewerker in dienst was, had zich op 17 september 2014 ziek gemeld. Op 4 maart 2015 vroeg zij een WW-uitkering aan, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wees deze aanvraag af, omdat appellante had aangegeven niet beschikbaar te zijn voor arbeid door haar ziekte. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat appellante zich niet beschikbaar had gesteld voor werk, gebaseerd op haar verklaringen in het aanvraagformulier en tijdens de bezwaarprocedure. Appellante stelde in hoger beroep dat zij zich niet goed kon uitdrukken in het Nederlands en dat dit haar verklaringen beïnvloedde. De Raad oordeelde echter dat de verklaringen van appellante duidelijk waren en dat het Uwv op basis daarvan terecht had geconcludeerd dat zij niet beschikbaar was voor arbeid.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de beschikbaarheid voor arbeid in het kader van de WW en de rol van de werknemer in het aantonen van zijn of haar beschikbaarheid.

Uitspraak

16/6481 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 september 2016, 15/5838 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.C. Mourits, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was van 26 maart 2014 tot 22 september 2014 in dienst van [BV] als productiemedewerker. Op 17 september 2014 heeft appellante zich ziek gemeld. Op 4 maart 2015 heeft appellante per 22 september 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en toeslag op grond van de Toeslagenwet aangevraagd. Bij besluit van 9 maart 2015 heeft het Uwv bepaald dat appellante per 22 september 2014 niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering en een toeslag, omdat zij te kennen heeft gegeven ziek te zijn.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 20 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 maart 2015 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft geoordeeld dat appellante zich vanaf 17 september 2014 niet beschikbaar heeft gesteld voor werk en daarom niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering. Daartoe heeft het Uwv verwezen naar verklaringen van appellante waarin zij te kennen heeft gegeven dat zij ziek is en daardoor niet in staat is werkzaamheden te verrichten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat de vraag of een werknemer al dan niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval zal moeten worden beantwoord. Ook mag, gelet op de vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 24 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR6632), het Uwv voor de beoordeling van de omvang van de beschikbaarstelling in beginsel afgaan op de opgave van de betrokken werknemer op het aanvraagformulier. Het is in dat geval aan de verzekerde zelf om genoegzaam aan te tonen dat de verstrekte gegevens geen goed beeld van de werkelijkheid geven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv mocht uitgaan van de verklaringen van appellante op het WW-aanvraagformulier, een sollicitatieformulier en in de bezwaarprocedure dat zij ziek is en niet kan werken. Het Uwv heeft op grond daarvan terecht gesteld dat appellante niet beschikbaar was voor werk. De rechtbank is niet gebleken dat appellante zodanig gebrekkig de Nederlandse taal beheerst dat haar gedrag en uitlatingen anders moeten worden opgevat. Voor zover appellante meent dat de hoorplicht is geschonden kan deze grond volgens de rechtbank niet slagen. Het Uwv mocht er vanuit gaan dat appellante heeft afgezien van het recht om nader gehoord te worden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerddat zij zich mondeling en schriftelijk heeft uitgelaten over haar arbeidsongeschiktheid zonder dat zij daarvoor een tolk heeft geraadpleegd. Bij zittingen en andere gelegenheden waarbij zij in de gelegenheid werd gesteld haar standpunt toe te lichten heeft ze zich laten bijstaan door een tolk. Het Uwv had hieruit kunnen opmaken dat zij de Nederlandse taal uiterst gebrekkig beheerst en de door haar verstrekte gegevens geen goed beeld van de werkelijkheid geven.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WW, zoals dit ten tijde hier van belang gold, is werkloos de werknemer die:
a. in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad geeft het begrip ‘beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden’ in de zin van voormeld artikel een feitelijke toestand weer waarin de werknemer verkeert. Dit betekent dat de vraag of een werknemer al dan niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, waaronder ook houding en gedrag van de betrokkene, zal moeten worden beantwoord. Indien er geen feiten en omstandigheden vallen aan te wijzen waaruit zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat een werknemer niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden en het uitvoeringsorgaan desondanks op grond van houding en gedrag van de betrokken werknemer tot een niet beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden wenst te concluderen, zal in zo’n geval ondubbelzinnig moeten vaststaan dat de betrokken werknemer door houding en gedrag duidelijk en eenduidig te kennen heeft gegeven, althans heeft doen blijken dat hij of zij zich niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelt (bijvoorbeeld uitspraak van
15 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI3129).
4.3.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat appellante door de uitlatingen die zij op verschillende momenten heeft gedaan dat zij door ziekte niet kan werken, duidelijk en eenduidig te kennen heeft gegeven dat zij zich vanaf 17 september 2014 niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelde. Dat appellante zich daarbij heeft laten bijstaan door een tolk leidt niet tot een ander oordeel, nu juist dat voor een correcte weergave van de verklaringen van appellante zorgt. De gedingstukken, waaronder de ziekmelding, het
WW-aanvraagformulier, het sollicitatieformulier en het verslag van de hoorzitting in bezwaar bieden geen aanknopingspunten dat appellante iets anders heeft willen verklaren dan dat zij wegens ziekte niet in staat was om te werken. Het Uwv heeft dan ook terecht om die reden een WW-uitkering ontzegd.
4.4.
Ter zitting heeft het Uwv toegezegd dat zal worden bezien of de ziekmelding van
17 september 2014 in behandeling moet worden genomen als aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
4.5.
Wat in 4.3 is overwogen leidt er toe dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E. Dijt en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) N. Veenstra

UM