ECLI:NL:CRVB:2017:4497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering wegens niet beschikbaar stellen voor arbeid door ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die van 26 maart 2014 tot 22 september 2014 als productiemedewerker in dienst was, had zich op 17 september 2014 ziek gemeld. Op 4 maart 2015 vroeg zij een WW-uitkering aan, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wees deze aanvraag af, omdat appellante had aangegeven niet beschikbaar te zijn voor arbeid door haar ziekte. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat appellante zich niet beschikbaar had gesteld voor werk, gebaseerd op haar verklaringen in het aanvraagformulier en tijdens de bezwaarprocedure. Appellante stelde in hoger beroep dat zij zich niet goed kon uitdrukken in het Nederlands en dat dit haar verklaringen beïnvloedde. De Raad oordeelde echter dat de verklaringen van appellante duidelijk waren en dat het Uwv op basis daarvan terecht had geconcludeerd dat zij niet beschikbaar was voor arbeid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de beschikbaarheid voor arbeid in het kader van de WW en de rol van de werknemer in het aantonen van zijn of haar beschikbaarheid.