ECLI:NL:CRVB:2011:BR6632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4206 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens gebrek aan beschikbaarheid voor werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), nadat haar uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de WW-aanvraag afgewezen, omdat appellante niet beschikbaar was voor werk. De Raad heeft vastgesteld dat recht op een WW-uitkering bestaat indien aan de voorwaarden van de WW wordt voldaan, waaronder de beschikbaarheid voor arbeid. Appellante had in haar aanvraag aangegeven niet beschikbaar te zijn voor werk, wat door het Uwv is bevestigd in eerdere correspondentie. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanleiding gezien om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad heeft ook opgemerkt dat het Uwv verplicht is om binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag te beslissen, en dat het aanhouden van de beslissing tot er een uitspraak over de WAO-uitkering was gedaan, niet mogelijk was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn gehoord tijdens de zitting op 13 juli 2011.

Uitspraak

10/4206 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2010, 09/3487 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.R. Hostmann, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hostmann. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke met ingang van 25 november 1999 aan appellante was toegekend, beëindigd met ingang van 28 maart 2009. Appellante heeft dit besluit aangevochten. Op grond van de uitspraak van heden in de zaak 10/4233 WAO is dit besluit rechtens onaantastbaar geworden.
1.2. Appellante heeft op 30 januari 2009 bij het Uwv een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend. Bij besluit van 21 april 2009, welk besluit is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 9 september 2009, heeft het Uwv appellante deze uitkering met ingang van 30 maart 2009 ontzegd op de grond dat zij niet werkloos was in de zin van de WW, aangezien zij niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog onder meer:
“De rechtbank constateert dat eiseres in haar aanvraag om WW-uitkering van
30 januari 2009 de vraag ‘Bent u vanaf de datum dat uw arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verlaagd/ingetrokken direct beschikbaar voor werk?” met ‘nee’ heeft beantwoord. Blijkens het dossier is vervolgens op
20 april 2009, alvorens het primaire besluit is genomen, telefonisch overleg geweest met eiseres, waarbij zij wederom zou hebben aangegeven dat zij zich niet beschikbaar stelde voor werk. Dit vindt bevestiging in het bezwaarschrift, waarin is gesteld dat eiseres gedurende het gehele traject heeft aangegeven dat zij vanwege haar medische situatie niet in staat is om arbeid te verrichten.
Gelet op de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep mag het uitvoeringsorgaan voor de beoordeling van de omvang van de beschikbaarstelling in beginsel afgaan op de opgave van de betrokken werknemer op het aanvraagformulier. Het is in dat geval aan de verzekerde zelf om genoegzaam aan te tonen dat de door eiseres verstrekte gegevens geen goed beeld van de werkelijkheid geven.
De rechtbank is van oordeel dat, met de zich in het dossier bevindende informatie verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres zich niet beschikbaar heeft gesteld voor werk, zodat zij met inachtneming van het gestelde in artikel 16, eerste lid aanhef en onder b, van de WW, niet in aanmerking kon komen voor een WW-uitkering.”
3. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het Uwv niet op haar
WW-aanvraag had mogen beslissen zolang niet definitief was beslist over haar
WAO-uitkering. Zodra een definitieve uitspraak over de WAO-uitkering is gegeven, is appellante beschikbaar voor arbeid, zo heeft zij gesteld. Ter zitting heeft appellante herhaald dat zij om medische redenen niet in staat was om arbeid te verrichten.
4.1. De Raad stelt voorop dat recht op een WW-uitkering bestaat indien wordt voldaan aan de voorwaarden die de WW daaraan stelt, waaronder het beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de beschikbaarheid van appellante per 30 maart 2009 onjuist te achten. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank en hij stelt zich achter die overwegingen.
4.2. Naar aanleiding van appellantes betoog in hoger beroep merkt de Raad nog op dat het Uwv op grond van artikel 127, eerste en tweede lid, van de WW verplicht is om binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag daarop te beslissen. Aanhouding van de beslissing totdat in hoger beroep zou zijn beslist over appellantes WAO-uitkering was dan ook niet mogelijk.
4.3. Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) N.S.A. El Hana.
NK