In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarbij de appellant, die een WGA-uitkering ontving, in beroep ging tegen besluiten van het Uwv. De appellant ontving een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 58,22%. Het Uwv had in januari 2014 besloten dat de appellant geen recht meer had op een WGA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% was gedaald. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank bevestigde deze besluiten in haar uitspraak van 6 januari 2015.
In het hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de besluiten van het Uwv opnieuw beoordeeld. Op 24 januari 2017 heeft het Uwv de bezwaren van de appellant alsnog gegrond verklaard en hem met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toegekend, inclusief wettelijke rente. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten van het Uwv onrechtmatig waren, maar de appellant kon niet onderbouwen dat hij schade had geleden die voor vergoeding in aanmerking kwam. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft het Uwv wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.049,20 bedragen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar hebben behandeld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen.