ECLI:NL:CRVB:2017:4450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
15/7684 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAO-uitkering en boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uwv van appellante, die sinds 2002 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante heeft van 2007 tot en met 2013 jaarlijks een winstuitkering ontvangen van haar werkgever, maar heeft dit niet gemeld aan het Uwv. Het Uwv heeft daarop besloten om de WAO-uitkering te verlagen en een bedrag van € 10.947,92 terug te vorderen, alsook een boete van € 6.720,- op te leggen wegens schending van de inlichtingenplicht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft de bezwaren ongegrond verklaard, met uitzondering van de boete, die werd verlaagd naar € 1.240,-. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende op haar argumenten is ingegaan en dat de winstuitkering niet als inkomen moet worden beschouwd in de maanden waarin deze is ontvangen, maar alleen in de maand van uitbetaling. Het Uwv heeft echter gesteld dat de winstuitkering moet worden toegerekend aan het gehele kalenderjaar. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de winstuitkering heeft verrekend met de WAO-uitkering over het gehele kalenderjaar en dat de boete terecht is opgelegd. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente afgewezen.

Uitspraak

15/7684 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 oktober 2015, 15/1386 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.I. Gilden hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 16/6470 WAO, plaatsgevonden op
1 november 2017. Namens appellante is verschenen mr. Gilden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veltman en M.M.A. Landman. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 16/6470 WAO is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft vanaf 5 augustus 2002 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Zij is op 22 oktober 2003 in dienst getreden bij [naam B.V.]. in de functie van administratief medewerkster. Het Uwv heeft de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op de WAO-uitkering van appellante.
1.2.
Uit intern onderzoek van het Uwv is gebleken dat appellante van 2007 tot en met 2013 in de maand december telkens een winstuitkering heeft ontvangen van haar werkgever. Ook is gebleken dat er loonwijzigingen zijn geweest in 2007 en 2008 en dat appellante in juli 2008 extra loon heeft ontvangen. Appellante heeft hiervan geen mededeling gedaan aan het Uwv.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft het Uwv de uitbetaling van de WAO-uitkering gewijzigd over de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 en van
1 augustus 2011 tot en met 31 december 2013. Tevens heeft het Uwv over deze perioden een bedrag van € 10.947,92 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van appellante teruggevorderd.
1.4.
Bij een tweede besluit van 29 augustus 2014 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd van € 6.720,- wegens schending van haar inlichtingenplicht.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 29 augustus 2014. Bij besluit van 10 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de korting van de inkomsten uit arbeid en de terugvordering ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de boete gegrond verklaard. Het Uwv heeft de boete verlaagd naar € 1.240,-.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kon het appellante redelijkerwijs duidelijk zijn dat een wijziging in haar bron van inkomsten, de winstuitkering, relevant zou kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op WAO-uitkering en dat zij hiervan mededeling had moeten doen. Dat op voorhand niet duidelijk was of over het betreffende kalenderjaar aan haar een winstuitkering zou worden uitgekeerd, doet niet af aan het feit dat, indien en zodra die duidelijkheid er wel was, er niets aan in de weg stond dat zij terstond mededeling zou hebben gedaan aan het Uwv van de ontvangst en de hoogte van de winstuitkering.
2.3.
De rechtbank heeft het niet rechtens onaanvaardbaar geacht dat het Uwv bij de berekening van het terugvorderingsbedrag de winstuitkering telkenmale heeft toegerekend aan het gehele kalenderjaar en niet uitsluitend aan de maanden waarin appellante de winstuitkering feitelijk heeft ontvangen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat een winstuitkering – anders dan bijvoorbeeld het geval is met overwerk of ploegentoeslag – geen relatie vertoont met de in de maand van uitbetaling verrichte arbeid, maar afhankelijk is van de in het gehele kalenderjaar genoten winst. De rechtbank heeft zich in dit oordeel gesteund gezien door de uitspraak van de Raad van 11 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007: BB3590. Dat vanaf 1 juli 2015 de winstuitkering wel wordt toegerekend aan de maand waarin deze is ontvangen, maakt dit volgens de rechtbank niet anders.
2.4.
Met betrekking tot de boete heeft de rechtbank vastgesteld dat deze is gebaseerd op een benadelingsbedrag dat ervan uitgaat dat de winstuitkering gevolgen heeft voor de hoogte van de WAO-uitkering over het gehele kalenderjaar en niet enkel voor de hoogte van de uitkering in de maand waarin de winstuitkering is uitbetaald. De rechtbank heeft deze handelwijze niet onjuist geacht. Nu ten aanzien van de boeteoplegging voor het overige niets was aangevoerd, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ook in zoverre ongegrond geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de namens haar naar voren gebrachte argumenten. Appellante acht haar situatie niet vergelijkbaar met de situatie die aan de orde was in de door de rechtbank genoemde uitspraak van de Raad. Appellante heeft tevens gewezen op de uitspraak van de Raad van 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3267. Volgens appellante is ook in haar geval geen sprake van een winstuitkering met een opbouwkarakter, zoals bedoeld in artikel 11a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Daarom moet ook in haar geval de winstuitkering uitsluitend in de maand van uitbetaling als inkomen worden beschouwd. Ten slotte heeft appellante erop gewezen dat vanaf 1 juli 2015 de winstuitkering, op grond van artikel 44, tweede lid, van de WAO, wél wordt toegerekend aan de maand waarin deze is ontvangen. Met betrekking tot de boete heeft appellante aangevoerd dat enkel sprake kan zijn van een schending van de inlichtingenplicht in de maand waarin de winstuitkering werd uitbetaald, zodat het benadelingsbedrag waarop de boete is gebaseerd alleen over de in die maand ten onrechte betaalde WAO-uitkering kan worden berekend.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het standpunt van het Uwv dat een winstuitkering tot 1 juli 2015 aan het gehele kalenderjaar moest worden toegerekend, is gebaseerd op een interne werkinstructie welke is ontleend aan rechtspraak van de Raad. Het Uwv heeft in dit verband onder meer gewezen op de uitspraak van de Raad van 26 september 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY9617 en de door de rechtbank genoemde uitspraak van de Raad van 11 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007: BB3590. Volgens het Uwv biedt de door appellante genoemde uitspraak van de Raad van 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB: 2017:3267 geen steun voor het standpunt van appellante. Uit het feit dat de winstuitkering van appellante niet kan worden aangemerkt als een extra periodiek salaris met een opbouwkarakter, zoals bedoeld in artikel 11a van het Schattingsbesluit, volgt niet dat de winstuitkering enkel kan worden toegerekend aan de maand waarin de winstuitkering feitelijk is uitbetaald en als sv-loon is verantwoord.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om de vraag of het Uwv een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 44 van de WAO (zoals deze bepaling luidde tot 1 juli 2015) door de winstuitkering die appellante heeft ontvangen in de maand december van 2007 tot en met 2013 te verrekenen met de WAO-uitkering over het hele kalenderjaar waarop de winstuitkering betrekking heeft en of het Uwv appellante op goede gronden een boete heeft opgelegd van € 1.240,- wegens schending van haar inlichtingenplicht.
Korting van inkomsten uit arbeid op grond van artikel 44 van de WAO
4.2.
Niet in geschil is dat het Uwv bevoegd is om, gelet op artikel 44 van de WAO, de winstuitkering met terugwerkende kracht in mindering te brengen op de WAO-uitkering van appellante. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe de winstuitkering moet worden verrekend met de WAO-uitkering van appellante.
4.3.
Vaststaat dat in het geval van appellante artikel 11a, eerste lid, van het Schattingsbesluit niet analoog van toepassing is, omdat de winstuitkering van appellante niet kan worden aangemerkt als een extra periodiek salaris met een opbouwkarakter. Voor het aannemen van een opbouwkarakter is ten minste vereist dat bij aanvang van het tijdvak van opbouw vaststaat dat op het extra salaris – ook als de hoogte daarvan van verschillende factoren afhankelijk is – aanspraak bestaat (zie de reeds genoemde uitspraak van de Raad van 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3267). Daarvan was in het geval van appellante geen sprake, omdat de winstuitkering alleen werd uitbetaald indien aan het eind van het kalenderjaar bleek dat het bedrijf goed had gedraaid en appellante zelf goed had gepresteerd.
4.4.
Anders dan appellante veronderstelt, volgt hieruit niet dat het Uwv gehouden was om de winstuitkering uitsluitend toe te rekenen aan de maand waarin deze door de werkgever werd uitbetaald. Zoals het Uwv ter zitting nader heeft toegelicht was tot 1 juli 2015 niet in de WAO geregeld hoe een winstuitkering als de onderhavige moet worden gekort op de
WAO-uitkering. De uitvoeringspraktijk van het Uwv, neergelegd in een interne werkinstructie, is gebaseerd op rechtspraak van de Raad, welke inhoudt dat een winstuitkering, bij de korting van inkomsten uit arbeid op de arbeidsongeschiktheidsuitkering, mag worden toegerekend aan het hele kalenderjaar waarop die winstuitkering betrekking heeft, omdat de winstuitkering een beloning is voor de in dat gehele kalenderjaar geleverde arbeid. Daarnaast heeft het Uwv er terecht op gewezen dat bij de toepassing van artikel 44 van de WAO, een evenwichtige vergelijking van het maatmanloon en de resterende verdiencapaciteit vergt dat, waar een winstuitkering bij de vaststelling van het maatmanloon naar evenredigheid wordt toegerekend per maand, dit ook bij de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit dient te geschieden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
1 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008: BC4068). Gelet hierop is het niet rechtens onaanvaardbaar dat het Uwv bij de toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO de winstuitkering heeft toegerekend aan het gehele kalenderjaar waarop de winstuitkering betrekking had.
4.5.
Het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3267 leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak verschilden partijen niet van opvatting dat artikel 11a van het Schattingsbesluit van overeenkomstige toepassing was. In de onderhavige zaak heeft het Uwv evenwel het standpunt ingenomen dat, ook indien artikel 11a van het Schattingsbesluit niet analoog van toepassing is, het Uwv bevoegd was om de winstuitkering toe te rekenen aan het gehele kalenderjaar waarop de winstuitkering betrekking had.
4.6.
Ook het feit dat vanaf 1 juli 2015, op grond van (het nieuwe) artikel 44, tweede lid, van de WAO en het gewijzigde Schattingsbesluit, inkomsten uit arbeid wel worden toegerekend aan de maand waarin deze zijn ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat in het onderhavige geval de verrekening van de winstuitkering betrekking heeft op een tijdvak gelegen vóór die datum en de wetgever aan deze nieuwe regeling geen terugwerkende kracht heeft verleend.
Boete
4.7.
Het oordeel van de rechtbank, dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door het Uwv geen mededeling te doen van het feit dat zij van 2007 tot en met 2013 jaarlijks een winstuitkering heeft ontvangen van haar werkgever, wordt onderschreven. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze winstuitkeringen van invloed zouden kunnen zijn op (de betaling van) haar WAO-uitkering. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, doet de omstandigheid dat op voorhand niet duidelijk was of over het betreffende kalenderjaar aan appellante een winstuitkering zou worden uitgekeerd er niet aan af dat zij, indien en zodra die duidelijkheid er wel was, het Uwv terstond mededeling had moeten doen van de ontvangst en de hoogte van de winstuitkering. Appellante kan ter zake van deze schending van haar inlichtingenplicht een verwijt worden gemaakt. Het Uwv was dan ook bevoegd appellante een boete op te leggen.
4.8.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv het benadelingsbedrag had moeten vaststellen op hetgeen onverschuldigd aan WAO-uitkering is betaald in de maanden waarin zij de winstuitkering heeft ontvangen, omdat zij alleen in die maanden haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Artikel 29a, tweede lid, van de WAO definieert het benadelingsbedrag als het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is betaald. Het Uwv heeft als gevolg van het niet melden van de winstuitkeringen door appellante over de gehele hier in geding zijnde periode teveel WAO-uitkering uitbetaald. Daarom dient alle als gevolg van deze schending van de inlichtingenplicht teveel betaalde WAO-uitkering tot het benadelingsbedrag te worden gerekend. Het Uwv heeft het benadelingsbedrag, met inachtneming van de verjaringstermijn van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht, op goede gronden berekend op in totaal € 8.951,05.
4.9.
Het Uwv heeft bij de vaststelling van de boete, overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754, een verdeling gemaakt tussen de periode voor en na 1 januari 2013 en de boete vervolgens gehalveerd wegens verminderde verwijtbaarheid omdat het Uwv van mening is dat, bij raadpleging van de ter beschikking staande gegevens, eerder ontdekt had kunnen worden dat het loon in de maanden december significant afweek van het loon in de overige maanden. Het Uwv heeft de boete uiteindelijk vastgesteld op € 1.240,-. Die boete is evenredig.
4.10.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.9 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente zal worden afgewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding aan appellante van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) S.L. Alves

TM