Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding aan appellante van wettelijke rente af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, die sinds 5 augustus 2002 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het geschil betreft de wijze van toerekening van een winstuitkering aan de WAO-uitkering. Appellante is van mening dat de winstuitkering, die zij van haar werkgever heeft ontvangen, ook vóór 1 juli 2015 volgens een nieuwe rekensystematiek moet worden verrekend met haar WAO-uitkering. Het Uwv heeft echter gesteld dat de nieuwe systematiek pas vanaf 1 juli 2015 van toepassing is en dat het bestreden besluit alleen betrekking heeft op deze periode.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 december 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van procesbelang, omdat het bestreden besluit enkel betrekking heeft op de periode vanaf 1 juli 2015 en appellante met de uitkomst van dit besluit instemt. De Raad wijst erop dat appellante, indien zij de nieuwe rekensystematiek ook voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2015 wil toepassen, bezwaar kan maken tegen een besluit van het Uwv over die periode. De Raad heeft eerder in een andere zaak, 15/7684 WAO, uitspraak gedaan die relevant is voor deze kwestie.
Uiteindelijk verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in aanwezigheid van griffier S.L. Alves.