ECLI:NL:CRVB:2017:4449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
16/6470 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toerekening van winstuitkering aan WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellante, die sinds 5 augustus 2002 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het geschil betreft de wijze van toerekening van een winstuitkering aan de WAO-uitkering. Appellante is van mening dat de winstuitkering, die zij van haar werkgever heeft ontvangen, ook vóór 1 juli 2015 volgens een nieuwe rekensystematiek moet worden verrekend met haar WAO-uitkering. Het Uwv heeft echter gesteld dat de nieuwe systematiek pas vanaf 1 juli 2015 van toepassing is en dat het bestreden besluit alleen betrekking heeft op deze periode.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 december 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van procesbelang, omdat het bestreden besluit enkel betrekking heeft op de periode vanaf 1 juli 2015 en appellante met de uitkomst van dit besluit instemt. De Raad wijst erop dat appellante, indien zij de nieuwe rekensystematiek ook voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2015 wil toepassen, bezwaar kan maken tegen een besluit van het Uwv over die periode. De Raad heeft eerder in een andere zaak, 15/7684 WAO, uitspraak gedaan die relevant is voor deze kwestie.

Uiteindelijk verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in aanwezigheid van griffier S.L. Alves.

Uitspraak

16/6470 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
6 september 2016, 16/133 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E. Gilden hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 15/7684 WAO, plaatsgevonden op
1 november 2017. Namens appellante is verschenen, mr. Gilden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veltman en M.M.A. Landman. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 15/7684 WAO is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft vanaf 5 augustus 2002 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Zij is op 22 oktober 2003 in dienst getreden bij [naam B.V.] in de functie van administratief medewerkster. De inkomsten uit deze arbeid zijn in mindering gebracht op de WAO-uitkering van appellante.
1.2.
Uit intern onderzoek van het Uwv is gebleken dat appellante van 2007 tot en met 2013 in de maand december telkens een winstuitkering heeft ontvangen van haar werkgever. Ook is gebleken dat er loonwijzigingen zijn geweest in 2007 en 2008 en dat appellante in juli 2008 extra loon heeft ontvangen. Appellante heeft hiervan geen mededeling gedaan aan het Uwv.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft het Uwv de uitbetaling van de WAO-uitkering gewijzigd over de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 en van 1 augustus 2011 tot en met 31 december 2013. Tevens heeft het Uwv over deze perioden een bedrag van € 10.947,92 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het Uwv, voor zover hier van belang, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 augustus 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft bij uitspraak van 21 oktober 2015 (15/1386) het beroep van appellante tegen het besluit van 10 maart 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden (15/7684 WAO) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Limburg bevestigd.
1.4.
Bij besluit van 5 augustus 2015 heeft het Uwv bepaald dat, als gevolg van een wijziging van artikel 44 van de WAO en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) met ingang van 1 juli 2015, de inkomsten uit arbeid vanaf die dag op een andere manier worden verrekend dan appellante gewend is. Om die reden wordt de
WAO-uitkering vanaf 1 juli 2015 bij wijze van voorschot betaald. Het Uwv heeft tevens aangekondigd dat appellante in december van enig jaar geen WAO-uitkering krijgt uitbetaald, omdat zij in die maand haar jaarlijkse bonus (winstuitkering) ontvangt.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 augustus 2015. Dat bezwaar was gericht tegen de ingangsdatum van de gewijzigde systematiek van verrekenen, waarbij de winstuitkering uitsluitend wordt toegerekend aan de maand december. Appellante is van mening dat de winstuitkering ook vóór 1 juli 2015 volgens deze systematiek moet worden verrekend met haar WAO-uitkering.
1.6.
Bij besluit van 7 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, omdat het besluit van 5 augustus 2015 alleen ziet op de periode vanaf 1 juli 2015. Daarmee valt het aangevoerde bezwaar buiten de procedure en kan het bezwaar geen doel treffen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de door appellante gewenste systematiek van verrekenen pas vanaf 1 juli 2015 geldt en dat niet is voorzien in de mogelijkheid om de nieuwe rekensystematiek met terugwerkende kracht toe te passen. Bovendien heeft de vraag of de wijze waarop het Uwv vóór 1 juli 2015 de winstuitkering alsnog heeft verrekend met de WAO-uitkering al onderdeel uitgemaakt van een eerdere beroepsprocedure bij de rechtbank, welke vraag in hoger beroep ter beoordeling voorligt bij de Raad.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar bezwaar tegen de ingangsdatum van de gewijzigde rekensystematiek gehandhaafd. Zij stelt dat ook over de periode vóór 1 juli 2015 bij de verrekening van inkomsten uit arbeid de winstuitkering uitsluitend moet worden toegerekend aan de maand december en niet aan het gehele kalenderjaar.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat ook voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van een (voldoende) procesbelang.
4.2.
Dat de wijze van toerekening van de winstuitkering aan de maand waarin deze is ontvangen ook gehanteerd had moeten worden vóór 1 juli 2015, kan met het onderhavige hoger beroep niet worden bereikt. Het bestreden besluit ziet immers alleen op de periode vanaf 1 juli 2015, en met de uitkomst van dit besluit is appellante het eens. Indien appellante, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, wil bereiken dat het Uwv ook met betrekking tot de periode daaraan voorafgaand, van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2015, de nieuwe rekensystematiek hanteert, kan zij tegen een besluit van het Uwv over die periode bezwaar maken en (hoger) beroep instellen. Dit heeft appellante ook gedaan. In dit verband wordt gewezen op de uitspraak, die de Raad heden heeft gedaan in de zaak 15/7684 WAO.
4.3.
Nu er geen sprake is van procesbelang, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding aan appellante van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H .G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) S.L. Alves

TM