ECLI:NL:CRVB:2017:4443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
16/1131 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herbeoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid in WAO-zaak

In deze zaak heeft appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, een verzoek ingediend voor herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid wegens toegenomen beperkingen. Appellant was werkzaam als bediende/verkoper in een snackbar en was sinds 14 maart 1989 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Zijn uitkering werd in 1994 ingetrokken omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2014 verzocht hij om herbeoordeling, maar dit verzoek werd afgewezen door het Uwv, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er wel degelijk sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Hij heeft medische informatie ingediend ter ondersteuning van zijn claim, maar het Uwv heeft rapporten overgelegd die de eerdere afwijzing onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen in de relevante periode zijn toegenomen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische gegevens die appellant heeft ingediend, voornamelijk betrekking hebben op een periode na de intrekking van zijn uitkering en onvoldoende bewijs leveren voor zijn standpunt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

16/1131 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
6 januari 2016, 15/2568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft M. Boes-Brands, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. de Jong, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als bediende/verkoper in een snackbar. Nadat hij op
14 maart 1989 was uitgevallen wegens psychische klachten is hij na afloop van de wachttijd met ingang van 13 maart 1990 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 1 augustus 1994 is deze uitkering ingetrokken omdat appellant met ingang van die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Met een brief van 25 september 2014 heeft appellant verzocht om een herbeoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Ter ondersteuning van dit verzoek heeft appellant informatie overgelegd van zijn huisarts, waarbij ook informatie van het revalidatiecentrum Heliomare. In overeenstemming met een rapport van een verzekeringsarts van 4 december 2014 is dit verzoek bij besluit van 12 december 2014 afgewezen.
1.3.
Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, waarbij hij nadere medische informatie heeft overgelegd. In overeenstemming met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 april 2015 is dit bezwaar bij besluit van 30 april 2015
(bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 43a van de WAO.
2. Het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant bestreden dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 43a van de WAO. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant informatie ingebracht van zijn huisarts, van de Brijder stichting, van het revalidatiecentrum Heliomare, het Kennemer Gasthuis, de GGZ inGeest en een rapport van verzekeringsarts H.J. Hullen van het Medisch adviesbureau Wolthuis.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een tweetal rapporten van 12 juli 2017 en 13 september 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO is bepaald dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsverzekering ingevolge die wet kan plaatsvinden indien degene, wiens arbeidsongeschiktheidsverzekering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschikt ter zake waarvan de uitkering werd genoten en onafgebroken vier weken heeft geduurd. Het bepaalde in dit artikellid betekent voor het onderhavige geval dat in eerste instantie moet worden beoordeeld of de beperkingen van appellant in de periode van 1 augustus 1994 tot 1 augustus 1999 zijn toegenomen.
4.2.
Tijdens een opname van appellant in de periode van 18 oktober 2000 tot en met
2 november 2000 bij de Brijder stichting is vastgesteld dat bij appellant sprake is van een acuut syndroom van Wernicke met een vrijwel totaal falend geheugen. Het door het Uwv ingenomen standpunt dat niet eerder dan vanaf het moment dat bij appellant deze diagnose is gesteld sprake is van een toename van beperkingen kan op grond van de beschikbare medische gegevens niet voor onjuist worden gehouden. In de ingezonden informatie blijkt dat het syndroom van Wernicke, waarbij sprake is van een hersenaandoening, vaak voorafgaat aan het syndroom van Korsakov. De symptomen hebben zich bij appellant zoals blijkt uit de informatie van de Brijder stichting, in 2000 plotseling voorgedaan. Het standpunt van appellant dat reeds in de in geding zijnde periode sprake is geweest van een toename van zijn beperkingen heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is in overweging genomen dat de door hem ingebrachte medische gegevens met name zien op de periode gelegen ná 1 augustus 1999 en dat, voor zover deze gegevens wel zien op de periode van 1 augustus 1994 tot
1 januari 2009, deze onvoldoende steun bieden voor zijn standpunt dat hij eerder opnieuw in relevante mate als arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden aangemerkt. Voorts wordt overwogen dat, voor zover de medische situatie over de in geding periode niet meer verantwoord kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van medische gegevens, dit een omstandigheid is die volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
28 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3961) voor risico van appellant komt.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

IJ