ECLI:NL:CRVB:2017:4442
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de rol van de verzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die als internationaal vrachtwagenchauffeur werkte. Appellant meldde zich op 25 maart 2013 ziek vanwege angstklachten en paniekaanvallen, waarna zijn dienstverband op 5 mei 2013 eindigde. Hij ontving ziekengeld van het Uwv, maar na een beoordeling op 24 februari 2014 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv besloot op 20 maart 2014 dat appellant per 25 april 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Appellant voerde aan dat het onderzoek van de verzekeringsarts onzorgvuldig was en dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het onderzoek van de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat de klachten van appellant niet waren onderschat. De Raad bevestigde dat de FML adequaat rekening hield met de psychische klachten van appellant en dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden waren op de datum in geding.
De Raad concludeerde dat appellant vanaf 25 april 2014 in staat was om 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.