ECLI:NL:CRVB:2017:4434
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugwerkende kracht van de wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1996, op 19 mei 2015 een wezenuitkering aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft bij besluit van 28 mei 2015 de uitkering met ingang van 1 mei 2014 toegekend. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is bij besluit van 24 juli 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante behandeld en geconcludeerd dat de Svb niet gehouden was om de wezenuitkering met verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen dan één jaar voor de aanvraag.
Appellante heeft aangevoerd dat de wezenuitkering ten onrechte niet is toegekend met terugwerkende kracht vanaf januari 2012, en dat de Svb een informatieplicht had die niet is nagekomen. De Svb heeft echter gesteld dat er geen verplichting was om appellante of haar pleegmoeder te informeren over een mogelijk recht op uitkering. De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de omstandigheden van de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verzekerde in aanmerking moeten worden genomen, maar dat de stelling van appellante over een inlichtingenverplichting geen steun vindt in het recht.
De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een bijzonder geval en dat de onbekendheid van de pleegmoeder met de wettelijke bepalingen niet aan de Svb kan worden tegengeworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2017.