ECLI:NL:CRVB:2017:4417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
16/2073 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering naar senior GGP en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, werkzaam als ambtenaar bij de politie, had hoger beroep ingesteld omdat hij vond dat hij voldeed aan de vereisten voor bevordering naar de functie van senior GGP. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank dit niet correct had onderkend. De Raad stelde vast dat de appellant inderdaad voldeed aan de vereisten voor bevordering, maar dat de korpschef niet in staat was om de ingangsdatum van de bevordering vast te stellen. Daarom werd de aangevallen uitspraak vernietigd en werd de korpschef opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant tegen het eerdere besluit. Daarnaast werd de korpschef veroordeeld tot schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die in totaal vijf jaar en negen dagen had geduurd. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met dertien maanden was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,- voor de appellant. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.475,- bedroegen.

Uitspraak

16/2073 AW
Datum uitspraak: 21 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 februari 2016, 14/4889 (aangevallen uitspraak), en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.M. ten Seldam hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. E.A.C. Sietsma als opvolgend gemachtigde een nader stuk inzonden en verzocht om schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sietsma. De korpschef heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Na heropening van het onderzoek heeft de korpschef op verzoek van de Raad nadere informatie verschaft. Mr. Sietsma heeft hierop gereageerd.
Het vervolgonderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sietsma. De korpschef heeft zich opnieuw niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam in de functie van [functie] (salarisschaal 7) bij de voormalige politieregio [politieregio] , thans de Eenheid [Eenheid] .
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of functie. Voor de doorstroming (bevordering) van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is in het loopbaanbeleid onder meer als vereiste gesteld dat sprake is van vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.3.
De Minister van Veiligheid en Justitie, thans de Minister van Justitie en Veiligheid, heeft alle korpschefs bij brief van 26 oktober 2012 bericht dat het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) tot de conclusie is gekomen dat het vaststellen van het begrip ‘boven de norm’ geschiedt per korps in overleg met de eigen ondernemingsraad.
1.4.
In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP van het CGOP nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld.
1.5.
Nadat binnen de Eenheid [Eenheid] aanvankelijk verzoeken om bevordering wegens zwaarwegend dienstbelang werden afgewezen, is op 7 februari 2013 in een overleg van het CGOP besloten dat alle voor 1 januari 2013 ingediende aanvragen (opnieuw) in behandeling worden genomen conform de circulaire. Voorts zijn met de ondernemingsraad nadere afspraken vastgesteld ter uitwerking van het vereiste van een beoordeling boven de norm. Deze zijn vastgelegd in een beleidsdocument van 26 november 2013 (beleidsdocument). Dit luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “Het vakmanschap moet worden aangetoond door middel van een recente beoordeling boven de norm. De beoordeling moet zijn opgemaakt tussen 1 november 2008 en 1 januari 2013. Een dergelijke beoordeling mag geen A en/of
B-score bevatten en moet ten minste 5 D-scores laten zien waarvan 2 D-scores in de kolom Professionaliteit, 2 D-scores in de kolom Persoonlijke omgang en Sensitiviteit en 1 D-score in de kolom Resultaten. De beoordeling gaat over de GGP ervaring en heeft plaatsgevonden in het tijdvak 1-11-2010 tot en met 31-12-2012 (einde regeling).”
1.6.
Het functioneren van appellant in de periode 5 oktober 2011 tot en met 19 november 2012 is beoordeeld met onder meer zes D-scores, waarvan één in de kolom Professionaliteit, drie in de kolom Persoonlijke omgang en Sensitiviteit en twee in de kolom Resultaten. Deze beoordeling, die geen A of B-scores bevat, is op 27 november 2012 door het bevoegd gezag vastgesteld (beoordeling 1). Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
1.7.
Het verzoek van appellant om bevordering naar de functie van Senior GGP
(salarisschaal 8) op grond van het loopbaanbeleid is in eerste instantie wegens een zwaarwegend dienstbelang afgewezen. Hangende het daartegen gemaakte bezwaar is de afwijzing van het verzoek na een herbeoordeling als bedoeld onder 1.5 bij (aanvullend) besluit van 19 maart 2014 gehandhaafd. Bij besluit van 29 juli 2014 (bestreden besluit) is het tegen het (aanvullende) besluit gemaakte bezwaar overeenkomstig het advies van de bezwaarambtenaar afgewezen op de grond dat appellant niet beschikt over een beoordeling boven de norm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep
4.1.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen kwam aan de korpschef de bevoegdheid toe een nadere invulling te geven aan het begrip ‘boven de norm’ en is de korpschef met de door hem gegeven invulling, zoals onder 1.5 weergegeven, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling gebleven. Vergelijk de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551) en van 10 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4336). Niet van belang is dat de korpschef wellicht ook tot een andere invulling had kunnen komen. Dat deze invulling aan de hand van een steekproef, die door appellant is bekritiseerd, heeft plaatsgevonden maakt dit evenmin anders.
4.2.
Aan de omstandigheid dat ten tijde van beoordeling 1 het beleidsdocument nog niet was vastgesteld en appellant dus niet kon weten welke precieze voorwaarden golden om te voldoen aan een beoordeling boven de norm komt geen betekenis toe voor de vraag of het bestreden besluit stand kan houden. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij in een district werkzaam was waarin strengere criteria voor beoordelingen werden gehanteerd dan bij andere districten en waar voor ervaren medewerkers ook strengere normen werden gehanteerd. Wat van deze stelling ook zij, niet valt in te zien dat de korpschef hiermee bij de onderhavige besluitvorming rekening zou hebben moeten houden, nu in het beleidsdocument de normen voor bevordering zijn neergelegd. Het komt bovendien voor risico van appellant, dat hij in de door hem gestelde omstandigheden geen aanleiding heeft gezien om rechtsmiddelen tegen beoordeling 1 aan te wenden, als hij althans de mening was toegedaan dat hij met een of meer van de gegeven scores tekort was gedaan. Aan de verklaring van de toenmalige beoordelaar van 15 oktober 2015, dat deze meer D-scores zou hebben gegeven als hij op de hoogte was geweest van de wijze van beoordelen in andere wijkteams, komt in dit geding geen betekenis toe. Nog daargelaten dat de scores van beoordeling 1 niet daadwerkelijk verhoogd zijn, kan er ook niet aan voorbij worden gezien dat de scores van een beoordeling niet door de beoordelaar maar door het bevoegd gezag worden bepaald.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep een besluit van de korpschef ten aanzien van collega [X] ingezonden, waarbij een eerdere afwijzing van het verzoek om bevordering naar de functie van Senior GGP aan een herbeoordeling is onderworpen naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van 2 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2072. Bij de herbeoordeling van [X] heeft de korpschef mede betekenis toegekend aan een beoordeling over het tijdvak van 1 november 2012 tot en met 1 december 2013. Aan [X] is bij dat besluit alsnog per 1 november 2010 de functie van Senior GGP toegewezen. Appellant heeft gewezen op de beoordeling van zijn functioneren over het tijdvak van 19 november 2012 tot en met 13 november 2014 vastgesteld op 20 november 2014 (beoordeling 2). Hierbij zijn voor het gezichtspunt Professionaliteit
5 D-scores, voor het gezichtspunt Persoonlijke omgang en sensitiviteit 4 D-scores en voor het gezichtspunt Resultaten 3 D-scores toegekend. Appellant meent dat beoordeling 2 eveneens moet worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of hij op grond van het loopbaanbeleid en het beleidsdocument aanspraak kon maken op bevordering naar de functie van Senior GGP.
4.3.1.
In antwoord op vragen van de Raad heeft de korpschef erkend dat beoordeling 2 alsnog in beschouwing moet worden genomen bij de vraag of appellant in aanmerking moet komen voor bevordering naar de functie van Senior GGP. De korpschef concludeert echter dat appellant niet voor bevordering in aanmerking komt omdat appellant op 31 december 2012 nog niet voldeed aan de eis van een beoordeling boven de norm. Appellant was op dat moment nog in de ontwikkelfase naar de senior functie. Dat de leidinggevende op 4 maart 2013 een positief advies omtrent de verwachte geschiktheid had gegeven maakt dit niet anders, nu dat advies op de toekomst gericht was.
4.3.2.
Appellant heeft deze opvatting van de korpschef terecht bestreden. In de eerste plaats blijkt uit de bewoordingen van beoordeling 2 niet dat appellant op 31 december 2012 nog in een groeifase zat en dat hij toen nog niet boven de norm zou functioneren. Noch in beoordeling 2 noch in andere beschikbare gedingstukken wordt gesproken over een oefenen op de aspecten waarin appellant nog niet voldeed aan de norm voor een senior GGP. De toenmalig leidinggevende maakt daar enkel melding van in een e-mail van 8 mei 2017. Daar komt nog bij dat in beoordeling 1 slechts één D score ontbrak. Bij de beslissing op het verzoek (en de heroverweging van die beslissing) is slechts bepalend of betrokkene op enig moment, maar uiterlijk op de peildatum, voldeed aan de voorwaarden voor bevordering
(zie de uitspraak van 2 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2072). De Raad ziet geen redenen om in dit geval niet uit te gaan van het ook door de korpschef erkende uitgangspunt, dat een beoordeling in beginsel geldt voor de gehele periode waarover deze is opgemaakt. Voorts ontbreekt in het advies van de leidinggevende van 4 maart 2013 enige aanwijzing om hierin te lezen dat het onverkort positieve advies nog niet op 4 maart 2013 en de uiterste datum van
31 december 2012 gold maar louter gericht was op de toekomst. De andersluidende opvatting van de leidinggevende in haar e-mail van 8 mei 2017 kan dat niet anders maken.
4.4.
Uit wat in 4.3 tot en met 4.3.2 is overwogen volgt dat appellant voldeed aan de vereisten voor een bevordering naar senior GGP. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Omdat de rechtbank dit niet heeft onderkend moet ook de aangevallen uitspraak vernietigd worden. De Raad kan niet zelf in de zaak voorzien omdat hij, mede gelet op de bevordering van [X] per 1 november 2010, de ingangsdatum van de bevordering niet kan vaststellen. De korpschef moet een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 31 oktober 2012, aangevuld bij besluit van 19 maart 2014 nemen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat tegen het door de korpschef te nemen nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Redelijke termijn
4.5.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure. Hij doelde hierbij op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.5.1.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel, als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden, aldus de hierboven genoemde uitspraak van 26 januari 2009.
4.5.2.
Gerekend van (de ontvangst van) het bezwaarschrift van 12 december 2012 tot de uitspraak van de Raad heeft de gehele procedure vijf jaar en negen dagen geduurd. De Raad heeft in de zaak zelf die niet als complex is aan te merken noch in de opstelling van appellant aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is daarom met een jaar en negen dagen, afgerond dertien maanden, overschreden. In de rechterlijke fase is de redelijke behandelingsduur niet overschreden. Vastgesteld moet worden dat sprake is van een te lange behandelingsduur van dertien maanden in de bezwaarfase. Hieruit volgt dat de korpschef wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,-.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 990,- aan kosten voor rechtsbijstand in beroep en op € 1.485,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.475,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 juli 2014 gegrond, vernietigt dat besluit en
bepaalt dat de korpschef een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met in achtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de
Raad beroep kan worden ingesteld;
- veroordeelt de korpschef tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een
bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
- bepaalt dat de korpschef het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 416,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD