In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, werkzaam als ambtenaar bij de politie, had hoger beroep ingesteld omdat hij vond dat hij voldeed aan de vereisten voor bevordering naar de functie van senior GGP. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank dit niet correct had onderkend. De Raad stelde vast dat de appellant inderdaad voldeed aan de vereisten voor bevordering, maar dat de korpschef niet in staat was om de ingangsdatum van de bevordering vast te stellen. Daarom werd de aangevallen uitspraak vernietigd en werd de korpschef opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant tegen het eerdere besluit. Daarnaast werd de korpschef veroordeeld tot schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die in totaal vijf jaar en negen dagen had geduurd. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met dertien maanden was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,- voor de appellant. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.475,- bedroegen.