ECLI:NL:CRVB:2017:4370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
14/4298 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling eigen bijdrage door CAK in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die maandelijks een eigen bijdrage voor zorg met verblijf verschuldigd is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), was het niet eens met de vaststelling van zijn eigen bijdrage door het CAK. Het CAK had in een besluit van 18 januari 2013 de eigen bijdrage vastgesteld op € 499,16 per maand, gebaseerd op de inkomensgegevens van 2011. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar geen beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om peiljaarverlegging. Het CAK had dit verzoek afgewezen omdat appellant niet onder de zak- en kleedgeldgrens viel.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het CAK de regels van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) correct had toegepast. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CAK de peiljaarverlegging op juiste gronden had afgewezen. Hij stelde dat er onjuistheden waren in de berekening van zijn eigen bijdrage, waaronder de werkelijke loonheffing en het eigen risico van de zorgverzekering.

De Raad oordeelde dat het besluit van het CAK in rechte onaantastbaar was, omdat appellant geen beroep had ingesteld tegen de eerdere beslissing. De Raad bevestigde dat het CAK de regels van het Bbz correct had toegepast en dat er geen ruimte was voor matiging van de eigen bijdrage op basis van persoonlijke omstandigheden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

14/4298 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
18 juni 2014, 14/299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 20 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B. Imhoff.
Bij uitspraak van 1 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1166, heeft de Raad de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van appellant tegen het besluit van CAK van 5 december 2013 ongegrond was verklaard, bevestigd.
Na het doen van de uitspraak van 1 april 2015 is de Raad gebleken dat het recht op een eerlijk proces is geschonden. In verband daarmee heeft de Raad bij uitspraak van 30 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3587, de uitspraak van 1 april 2015 vervallen verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Janszen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door W. de Kwant.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen tot een oplossing te komen.
Appellant en CAK hebben over en weer gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend om het houden van een nadere zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) maandelijks een bijdrage voor de kosten die samenhangen met zorg met verblijf (eigen bijdrage) in een AWBZ-instelling verschuldigd.
1.2.
CAK heeft in een besluit van 18 januari 2013 de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2013 vastgesteld op € 499,16 per maand. Bij deze vaststelling heeft CAK de eigen bijdrage berekend op basis van de vastgestelde inkomensgegevens van het jaar 2011. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar ingesteld. Hij heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit op dit bezwaar.
1.3.
Appellant heeft in een brief van 22 augustus 2013 gemeld dat zijn eigen bijdrage verlaagd moet worden. CAK heeft deze brief opgevat als een verzoek om peiljaarverlegging en om aanpassing van de hoge eigen bijdrage. CAK heeft in een besluit van 16 september 2013 dit verzoek om peiljaarverlegging afgewezen, omdat appellant per maand niet minder overhoudt dan de zak- en kleedgeldgrens. Bij besluit van 5 december 2013 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat CAK bij de weigering tot aanpassing van de eigen bijdrage toepassing heeft gegeven aan artikel 10, eerste lid, van het Bijdragebesluit zorg (Bbz). Dit artikel bepaalt imperatief en limitatief wanneer tot peiljaarverlegging mag worden overgegaan en geeft CAK geen bevoegdheid van de vastgestelde berekening en de standaardpremie zorgverzekering af te wijken. De rechtbank volgt niet het betoog dat CAK bij de berekening is uitgegaan van onjuiste bedragen. Met de omstandigheid dat appellant schulden heeft, dat maandelijks in verband met beslag op zijn uitkering een bedrag wordt ingehouden, dat hij mantelzorg aan zijn moeder verleent en financieel bijdraagt aan het betalen van haar huur, kan geen rekening worden gehouden. De AWBZ en het Bbz voorzien bovendien niet in een hardheidsclausule die het mogelijk maken om de eigen bijdrage te matigen op grond van deze omstandigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat CAK terecht heeft vastgesteld dat appellant boven de zak- en kleedgeldnorm van € 293,12 komt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat CAK de peiljaarverlegging op juiste gronden heeft afgewezen, waardoor de vastgestelde eigen bijdrage onveranderd is gebleven. De rechtbank heeft bovendien ten onrechte de beroepsgronden van appellant beperkt tot een peiljaarverlegging en is niet ingegaan op de onjuiste berekening van de eigen bijdrage. Naar de mening van appellant is ten onrechte slechts rekening gehouden met een geschatte loonheffing in plaats van de werkelijke loonheffing respectievelijk met een te lage premie zorgverzekering waarbij tevens geen rekening is gehouden met het eigen risico zorgverzekering, met het derdenbeslag op de inkomsten van appellant en met de bepalingen van artikel 4 tot en met 6 van de Bijdrageregeling zorg AWBZ.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het besluit van 18 januari 2013 heeft CAK de eigen bijdrage vastgesteld voor het jaar 2013. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit, waarin is beslist op het bezwaar tegen het besluit van 18 januari 2013, zodat dat besluit in rechte onaantastbaar is en geacht wordt zowel naar inhoud als naar de wijze van totstandkoming rechtmatig te zijn. De grond van appellant dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de onjuiste berekening van de eigen bijdrage, kan daarom geen doel treffen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat CAK overeenkomstig de in het Bbz neergelegde regels heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een peiljaarverlegging. CAK heeft hierbij toepassing gegeven aan artikel 10, eerste lid, van het Bbz, waarin is opgenomen wanneer tot peiljaarverlegging wordt overgegaan. Niet is gebleken dat CAK de bedragen onjuist heeft vastgesteld. Anders dan appellant betoogt, had CAK bij de berekening geen rekening moeten houden met de werkelijke loonheffing, het eigen risico zorgverzekering, het derdenbeslag op de inkomsten van appellant en de bijdrage die appellant voor de huur van zijn moeder moet betalen. CAK is verder, overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van het Bbz terecht uitgegaan van de standaardpremie zorgverzekering en niet van de werkelijke premie zorgverzekering. Bij de berekening of overgegaan kan worden tot peiljaarverlegging dient ook geen rekening gehouden te worden met de artikelen 4 tot en met 6 van de Bijdrageregeling zorg AWBZ.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft beslist, is de regeling voor de heffing van de eigen bijdragen dwingendrechtelijk van aard en biedt zij geen ruimte om de eigen bijdrage in een concreet geval te matigen. Niet gebleken is dat strikte toepassing van de dwingendrechtelijke regelgeving zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing van die regelgeving geen rechtsplicht kan opleveren.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. In de uitspraak van 30 september 2015 heeft de Raad ten onrechte een proceskostenveroordeling opgenomen. Partijen hebben ter zitting van 19 oktober 2016 medegedeeld geen bezwaar te hebben dat deze proceskostenveroordeling komt te vervallen. Nu hiervoor is overwogen dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt is er verder geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) R.L. Rijnen

UM