ECLI:NL:CRVB:2017:4370
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling eigen bijdrage door CAK in het kader van de AWBZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die maandelijks een eigen bijdrage voor zorg met verblijf verschuldigd is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), was het niet eens met de vaststelling van zijn eigen bijdrage door het CAK. Het CAK had in een besluit van 18 januari 2013 de eigen bijdrage vastgesteld op € 499,16 per maand, gebaseerd op de inkomensgegevens van 2011. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar geen beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om peiljaarverlegging. Het CAK had dit verzoek afgewezen omdat appellant niet onder de zak- en kleedgeldgrens viel.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het CAK de regels van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) correct had toegepast. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het CAK de peiljaarverlegging op juiste gronden had afgewezen. Hij stelde dat er onjuistheden waren in de berekening van zijn eigen bijdrage, waaronder de werkelijke loonheffing en het eigen risico van de zorgverzekering.
De Raad oordeelde dat het besluit van het CAK in rechte onaantastbaar was, omdat appellant geen beroep had ingesteld tegen de eerdere beslissing. De Raad bevestigde dat het CAK de regels van het Bbz correct had toegepast en dat er geen ruimte was voor matiging van de eigen bijdrage op basis van persoonlijke omstandigheden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.