ECLI:NL:CRVB:2015:1166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
14-4298 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigen bijdrage zorg AWBZ en peiljaarverlegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het CAK ongegrond heeft verklaard. Appellant is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) maandelijks een eigen bijdrage verschuldigd voor zorg met verblijf in een AWBZ-instelling. Het CAK heeft de eigen bijdrage voor appellant vastgesteld op € 499,16 per maand, met ingang van 1 januari 2013. Appellant heeft verzocht om een verlaging van deze eigen bijdrage, maar het CAK heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellant niet onder de zak- en kleedgeldgrens blijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CAK terecht heeft gehandeld en dat er geen ruimte is voor een hardheidsclausule in de wetgeving die het mogelijk maakt om de eigen bijdrage te matigen.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het CAK de peiljaarverlegging op juiste gronden heeft afgewezen. Appellant stelt dat de rechtbank niet is ingegaan op de onjuiste berekening van de eigen bijdrage en dat er rekening gehouden had moeten worden met zijn werkelijke loonheffing, het eigen risico van de zorgverzekering, en andere persoonlijke omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de wetgeving dwingend en limitatief is en dat het CAK geen ruimte heeft om af te wijken van de vastgestelde regels. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4298 AWBZ
Datum uitspraak: 1 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
18 juni 2014, 14/299 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B. Imhoff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) maandelijks een bijdrage voor de kosten die samenhangen met zorg met verblijf (eigen bijdrage) in een AWBZ-instelling verschuldigd.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft CAK de eigen bijdrage voor appellant vanaf
1 januari 2013 vastgesteld op € 499,16 per maand.
1.3.
Bij brief van 22 augustus 2013 heeft appellant naar voren gebracht dat zijn eigen bijdrage verlaagd dient te worden. CAK heeft deze brief opgevat als een verzoek om peiljaarverlegging en om aanpassing van de hoge eigen bijdrage. Bij besluit van 16 september 2013 heeft CAK dit verzoek afgewezen, omdat appellant per maand niet minder overhoudt dan de zak- en kleedgeldgrens. Bij besluit van 5 december 2013 heeft CAK het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 5 december 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat CAK bij de weigering tot aanpassing van de eigen bijdrage toepassing heeft gegeven aan artikel 10, eerste lid, van het Bijdragebesluit zorg (Bbz). Dit artikel bepaalt imperatief en limitatief wanneer tot peiljaarverlegging mag worden overgegaan en geeft CAK geen bevoegdheid van de vastgestelde berekening en de standaardpremie zorgverzekering af te wijken. De rechtbank volgt niet het betoog dat CAK bij de berekening is uitgegaan van onjuiste bedragen. Met de omstandigheid dat appellant schulden heeft, dat maandelijks in verband met beslag op zijn uitkering een bedrag wordt ingehouden, dat hij mantelzorg aan zijn moeder verleent en financieel bijdraagt aan het betalen van haar huur, kan geen rekening worden gehouden. De AWBZ en het Bbz voorzien bovendien niet in een hardheidsclausule die het mogelijk maken om de eigen bijdrage te matigen op grond van deze omstandigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat CAK terecht heeft vastgesteld dat appellant boven de zak- en kleedgeld norm van € 293,12 komt.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat CAK de peiljaarverlegging op juiste gronden heeft afgewezen, waardoor de vastgestelde eigen bijdrage onveranderd is gebleven. De rechtbank heeft bovendien ten onrechte de beroepsgronden van appellant beperkt tot een peiljaarverlegging en is niet ingegaan op de onjuiste berekening van de eigen bijdrage. Naar de mening van appellant is ten onrechte slechts rekening gehouden met een geschatte loonheffing in plaats van de werkelijke loonheffing respectievelijk met een te lage premie zorgverzekering waarbij tevens geen rekening is gehouden met het eigen risico zorgverzekering, met het derdenbeslag op de inkomsten van appellant en met de bepalingen van artikel 4 tot en met 6 van de Bijdrageregeling zorg AWBZ.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat de wetgever in de AWBZ, het Bbz en Bijdrageregeling zorg AWBZ heeft vastgelegd dat een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is voor verstrekte zorg. De wetgever heeft er voor gekozen om dit wettelijke beoordelingskader dwingend en limitatief vorm te geven. De regeling biedt, behoudens de peiljaarverlegging, geen mogelijkheid de eigen bijdrage in een concreet geval te matigen.
4.2.
Appellant voert aan dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgronden heeft beperkt tot peiljaarverlegging en niet is ingegaan op de onjuiste berekening van de eigen bijdrage. CAK heeft in het besluit van 18 januari 2013 de eigen bijdrage vastgesteld voor het jaar 2013. Ter zitting is namens CAK naar voren gebracht dat appellant bezwaar heeft ingesteld tegen dit besluit, maar dat tegen het besluit op bezwaar geen beroep is ingesteld. Hiermee is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Dit betekent dat tegen de berekening van de eigen bijdrage, zoals opgenomen in het besluit van 18 januari 2013, niet meer kan worden opgekomen.
4.3.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat CAK overeenkomstig de in het Bbz neergelegde regels heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een peiljaarverlegging. CAK heeft hierbij toepassing gegeven aan artikel 10, eerste lid, van het Bbz, waarin is opgenomen wanneer tot peiljaarverlegging wordt overgegaan. Niet is gebleken dat CAK de bedragen onjuist heeft vastgesteld. Anders dan appellant betoogt, had CAK bij de berekening geen rekening moeten houden met de werkelijke loonheffing, het eigen risico zorgverzekering, het derdenbeslag op de inkomsten van appellant en de bijdrage die appellant voor de huur van zijn moeder moet betalen. In artikel 10, eerste lid, van het Bbz, dat dwingend en limitatief is vorm gegeven, staat niet vermeld dat hiermee rekening gehouden dient te worden. Voorts wordt in artikel 10, eerste lid, van het Bbz uitgegaan van de standaardpremie zorgverzekering en niet van de werkelijke premie zorgverzekering. Nu CAK van deze standaardpremie is uitgegaan, kan het betoog van appellant dat van een te lage premie is uitgegaan, niet gevolgd worden. Bij de berekening of overgegaan kan worden tot peiljaarverlegging dient ook geen rekening gehouden te worden met de artikelen 4 tot en met 6 van de Bijdrageregeling zorg AWBZ.
4.5.
Niet gebleken is dat strikte toepassing van de dwingendrechtelijke regelgeving zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing van die regelgeving geen rechtsplicht kan opleveren.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) S. Aaliouli

NK