ECLI:NL:CRVB:2017:4364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
16/5564 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie persoonlijke verzorging en afwijzing herzieningsverzoek door CIZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zich uitspreekt over de indicatie voor persoonlijke verzorging die door het CIZ is verleend. Appellante, die lijdt aan diverse medische aandoeningen, had eerder een indicatie voor persoonlijke verzorging klasse 3, maar verzocht om een uitbreiding naar klasse 5 vanwege een toename van haar beperkingen. Het CIZ verleende echter een lagere indicatie en verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar verklaarde het beroep tegen een ander besluit van het CIZ gegrond, waarbij het CIZ werd verweten niet zorgvuldig te hebben gehandeld in de afhandeling van het herzieningsverzoek van appellante. In hoger beroep betwistte appellante de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat aan de eerdere besluiten ten grondslag lag en voerde aan dat er wel degelijk nieuwe feiten waren die niet waren meegenomen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het CIZ terecht had afgewezen dat er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CIZ in redelijkheid tot zijn besluiten had kunnen komen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5564 AWBZ en 16/5565 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 juli 2016, 15/2378 en 15/5048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 13 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Sarioğlu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend, vragen beantwoord en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Namens appellante is verschenen mr. Sarioğlu. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is onder meer bekend met longklachten, visusklachten, diabetes mellitus, osteoporose en hypertensie. In verband hiermee heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aan appellante voor – laatstelijk – de periode van 24 maart 2014 tot en met 11 januari 2024 een indicatie verleend voor de functie persoonlijke verzorging, klasse 3.
1.2.
Op 2 juni 2014 heeft appellante vanwege een toename van haar beperkingen verzocht om een uitbreiding van deze indicatie.
1.3.
Bij besluit van 14 juli 2014 heeft CIZ aan appellante een indicatie verleend voor de periode van 14 juli 2014 tot en met 13 juli 2029 voor de functie persoonlijke verzorging, klasse 5.
1.4.
Bij besluit van 5 maart 2015 (bestreden besluit 1) heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juli 2014, onder verwijzing naar een advies van de medisch adviseur, ongegrond verklaard. CIZ heeft het onder 1.3 genoemde besluit ingetrokken en appellante voor de periode van 14 juli 2014 tot en met 17 april 2015 geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 5, en voor de periode van 18 april 2015 tot en met 13 juli 2029 voor persoonlijke verzorging, klasse 2. Bestreden besluit 1 berust op het standpunt dat appellante hulp nodig heeft bij gedeeltelijk wassen, gedeeltelijk aankleden en gedeeltelijk uitkleden. De overige persoonlijke verzorging kan zij zelfstandig verrichten. Daarnaast zijn nog behandelmogelijkheden voorliggend, onder andere bij Visio in verband met het verminderde gezichtsvermogen.
1.5.
Het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 15/2378.
1.6.
Appellante heeft in de aanvullende gronden van haar bezwaarschrift tegen het in 1.3 genoemde besluit ook verzocht de besluiten van 4 juli 2013 en 24 maart 2014 te herzien. In deze besluiten heeft CIZ aan appellante een indicatie verleend voor persoonlijke verzorging, klasse 2, van 12 januari 2009 tot en met 11 januari 2024 en klasse 3, van 24 maart 2014 tot en met 11 januari 2014.
1.7.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 23 februari 2015, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 1 juli 2015 (bestreden besluit 2), heeft CIZ de verzoeken om herziening afgewezen. Hieraan heeft CIZ ten grondslag gelegd dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangevoerd.
1.8.
Het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 15/5048.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat het medisch onderzoek dat CIZ aan bestreden besluit 1 ten grondslag heeft gelegd voldoende zorgvuldig is geweest. Het enkele feit dat de huisarts van appellante een hogere indicatie voor persoonlijke verzorging aangewezen acht, noopte de medisch adviseur van CIZ niet tot overleg met de huisarts. De medisch adviseur mag voor het vaststellen van de beperkingen van appellante in beginsel op de eigen onderzoeksbevindingen afgaan en anders dan de huisarts heeft de medisch adviseur rekening te houden met het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de adviezen van de medisch adviseur.
Over bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat de bij het herzieningsverzoek genoemde medische informatie niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De eerst in beroep overgelegde stukken kunnen bij een toetsing aan artikel 4:6 van de Awb niet in de beoordeling worden betrokken. CIZ was bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het herzieningsverzoek af te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat CIZ niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bestreden besluit 2 vernietigd omdat CIZ ten onrechte heeft afgezien van het horen van appellante in bezwaar. De rechtbank heeft aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven omdat appellante in beroep alsnog haar standpunt uiteen heeft kunnen zetten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medisch onderzoek dat CIZ aan bestreden besluit 1 ten grondslag heeft gelegd voldoende zorgvuldig is geweest. Volgens appellante had vanwege de steeds wisselende indicaties en vanwege de omstandigheid dat haar huisarts, die haar goed kent, persoonlijke verzorging klasse 5 nodig vond, overleg tussen de medisch adviseur van CIZ en de huisarts moeten plaatsvinden. Ten aanzien van de zaak met nummer 15/5048 heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft ten onrechte de in beroep overgelegde medische stukken buiten beschouwing gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om
AWBZ-zorg bestrijkt in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van
2 juni 2014 tot 5 maart 2015.
4.2.
Bij haar aanvraag van 2 juni 2014 heeft appellante (onder meer) een door de huisarts ondertekend stuk van 27 mei 2014 overgelegd waarin de ‘benodigde indicatie uren per week’ zijn vermeld. Uit het medisch advies van 31 december 2014 blijkt dat medisch adviseur I. Dammar het dossier heeft bestudeerd en daarbij kennis heeft genomen van dit stuk. Hieruit volgt dat, anders dan appellante meent, de medisch adviseur dit stuk van de huisarts wel heeft betrokken in de beoordeling. Daarnaast heeft medisch adviseur Dammar de antwoorden van de huisarts op de door hem gestelde vragen over het lichamelijk en geestelijk functioneren van appellante bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het medisch onderzoek dat CIZ aan bestreden besluit 1 ten grondslag heeft gelegd voldoende zorgvuldig is geweest.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep, voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 1, niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor wat betreft nummer 15/2378 dient te worden bevestigd.
Bestreden besluit 2
4.4.
Het hoger beroep van appellante is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten.
4.5.
Het verzoek van appellante van 3 december 2014 strekt ertoe dat CIZ terugkomt van zijn besluiten van 4 juli 2013 en 24 maart 2014. CIZ heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.6.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.7.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.8.
In geval van een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een eerder besluit dienen de voor de besluitvorming benodigde gegevens uiterlijk in de bezwaarfase te worden overgelegd. Nu de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond heeft verklaard en dat besluit heeft vernietigd, lag daarmee de bezwaarfase weer open. Dit betekent dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in dit geval ook de in beroep door appellante overgelegde stukken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden betrokken.
4.9.
Met CIZ en diens medisch adviseur is de Raad van oordeel dat de bij de aanvraag overgelegde stukken noch de in beroep overgelegde stukken nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb bevatten. De gemachtigde van appellante heeft desgevraagd ter zitting ook zelf niet kunnen onderbouwen wat de nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.10.
CIZ mocht het verzoek van appellante dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluiten van 4 juli 2013 en 24 maart 2014. Wat appellante in het voorliggende geval heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat bestreden besluit 2 evident onredelijk is.
4.11.
Uit wat is overwogen in 4.4 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor wat betreft nummer 15/5048 met verbetering van gronden moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.H.J. van Haarlem

OS