ECLI:NL:CRVB:2017:4359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
16/4862 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld als koerier. Appellant had zich op 6 januari 2014 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving vanaf 3 februari 2014 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 13 november 2014, waarbij appellant belastbaar werd geacht, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 22 december 2014 besloten dat appellant per 6 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten en beperkingen waren onderschat. Hij stelde dat hij onder invloed van cannabis en medicijnen was tijdens de hoorzitting en overhandigde verschillende medische stukken ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak, verwijzend naar een rapport van een verzekeringsarts.

De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant geen aanleiding gaven om de eerdere uitspraak te herzien. De verzekeringsarts had voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van appellant en er waren geen nieuwe relevante medische feiten of omstandigheden die de beoordeling konden veranderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E. Dijt als voorzitter.

Uitspraak

16/4862 ZW
Datum uitspraak: 20 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
30 juni 2016, 15/3913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als koerier voor gemiddeld 40 uur per week werkzaam bij [BV] Op 6 januari 2014 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Per 1 februari 2014 is zijn dienstverband geëindigd. Vanaf 3 februari 2014 heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 13 november 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 13 november 2014. Een arbeidsdeskundige heeft appellant niet meer in staat geacht zijn functie als koerier uit te oefenen en op basis van drie geschikt bevonden functies berekend dat appellant nog 93,37% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 december 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van
6 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke en begrijpelijke wijze beargumenteerd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen. Deze heeft gesteld dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van appellant. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komen beperkingen ten aanzien van de concentratie tijdens de hoorzitting niet duidelijk naar voren en is appellant goed in staat gebleken te focussen op de inhoud van het gesprek en adequaat te reageren op de gestelde vragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over de door appellant in beroep overlegde brief van 9 november 2015 van de psycholoog R.D.A. Camponeschi van de GGZ gesteld dat deze ziet op de situatie na de datum in geding, dat volgens deze brief sprake is van verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek, appellant het voorgestelde behandelplan niet volgt en dat in de brief geen stemmingsstoornis of een PTSS wordt vermeld. Over de eveneens in beroep door appellant overgelegde brief van 5 januari 2016 van zijn huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat ook deze dateert van ruim na de datum in geding, bovendien niet afdoet aan het vastgestelde feitencomplex en dat het niet aan de huisarts is om uitspraken te doen over rechtstreekse gevolgen voor arbeidsmogelijkheden voor appellant. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in zijn standpunten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Hij heeft gesteld cannabis en medicijnen te gebruiken om zijn psychische problemen te onderdrukken. Appellant betreurt dat het Uwv ervan uitgaat dat tijdens hoorzitting een gewoon gesprek is gevoerd, omdat hij toen onder invloed was van cannabis en medicijnen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een rapport van een neuropsychologisch en intelligentieonderzoek van 30 januari 2017, een verwijsbrief van 14 februari 2017 van zijn huisarts, een ontslagbericht van 11 april 2017 van GGZ-Centraal Juliana-Oord en een brief van 24 oktober 2017 van GGZ Centraal Meerzicht overgelegd. Ook heeft appellant nog een brief van 19 oktober 2017 van zijn persoonlijk begeleider van Kwintes, organisatie voor geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang, ingezonden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar een rapport van 26 oktober 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de uit de psychische klachten van appellant voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. De door appellant gebruikte medicatie Quetiapine en Sertraline en het cannabisgebruik heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellant gestelde concentratieproblemen onderzocht, maar heeft deze bij psychisch onderzoek niet kunnen objectiveren. Hij heeft ook geen duidelijke aanwijzingen voor psychopathologie in engere zin waargenomen. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de in hoger beroep overgelegde medische stukken geen relevante nieuwe medische feiten of omstandigheden over de periode in geding bevatten. Datzelfde geldt voor de brief van
19 oktober 2017 van de persoonlijk begeleider van Kwintes, die bovendien geen arts is. Overigens wordt overwogen dat in de ontslagbrief van 11 april 2017 staat vermeld dat bij de opname van eind 2016 tot en met begin 2017 geen cognitieve hiaten bij appellant zijn waargenomen en er sprake was van prima zelfzorg en zelfredzaamheid.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en A.I. van der Kris en E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.
(getekend) E. Dijt
(getekend) J.R. Trox

OS