ECLI:NL:CRVB:2017:4321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
16/167 ZW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de motivering van belastbaarheid bij reiken en frequent reiken

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2017, wordt het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv behandeld. Appellant, die zich op 6 maart 2014 ziek meldde met klachten aan zijn rechterschouder, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek werd vastgesteld dat hij niet meer in staat was zijn functie als productiemedewerker uit te oefenen, maar wel voor andere functies. Het Uwv concludeerde dat appellant per 5 maart 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank Overijssel in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep herhaalt appellant dat zijn medische klachten zijn onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd, maar dat er onduidelijkheden zijn met betrekking tot de belastbaarheid van appellant, met name op het gebied van reiken en frequent reiken. De Raad stelt vast dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) onvoldoende inzicht biedt in de belastbaarheid van de rechterschouder van appellant en dat de motivering van de arbeidsdeskundige niet voldoende is om te concluderen dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.

De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 13 juli 2015 te herstellen, waarbij het verschil in belastbaarheid tussen de rechter- en linkerschouder inzichtelijk moet worden gemaakt en eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid deugdelijk gemotiveerd dienen te worden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid van verzekerden in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

16/167 ZW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 december 2015, 15/1792 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord en stukken ingezonden. Appellant heeft nog een medisch stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 6 maart 2014 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan zijn rechterschouder. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Appellant wordt niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als productiemedewerker, maar wel tot het vervullen van functies als samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar, besteller post/pakketten (auto), parkeercontroleur en machinebediende inpak/verpakkingsmachine. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 5 maart 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 13 juli 2015 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht en geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 6 april 2015, onjuist heeft ingeschat. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in het bijzonder op het aspect reiken, voldoende heeft gemotiveerd waarom in de aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegde functies geen overschrijding plaatsvindt van de belastbaarheid van appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn medische klachten zijn onderschat, dat er op de datum in geding sprake was van hand- en armbeperkingen, en dat zijn hoofdpijn- en slaapproblematiek niet voldoende zijn meegewogen. Appellant heeft er voorts op gewezen dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 januari 2015 opgenomen beperkingen minder ver gaan dan de beperkingen die zijn neergelegd in een eerder opgestelde FML van
28 april 2014, zonder dat het Uwv voor die verschillen een motivering heeft gegeven. Appellant acht zich niet geschikt voor de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank wordt gevolgd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft een medisch onderzoek bij appellant verricht, waarbij hij tevens beschikte over informatie van de behandelend orthopedisch chirurg. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, appellant gesproken op de hoorzitting, en de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend fysiotherapeut in haar beoordeling betrokken.
4.3.
Met betrekking tot de vraag of de beperkingen van appellant op juiste wijze in de FML van 22 januari 2015 zijn vastgelegd, wordt als volgt overwogen.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft desgevraagd de verschillen tussen de eerdere FML van 28 april 2014 en de FML van 22 januari 2015 toegelicht. Uitgelegd is dat in de FML van 28 april 2014 de beperkingen van de rechterschouder zijn neergelegd, terwijl de verzekeringsarts zich in de FML van 22 januari 2015 heeft gehouden aan de richtlijnen van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), die voorschrijven dat er bij links-rechts verschillen uitgegaan wordt van een gemiddelde belastbaarheid met daarbij een toelichting voor de meest slechte kant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij opgemerkt dat de primaire verzekeringsarts heeft nagelaten een dergelijke toelichting te geven. Uitgaande evenwel van een gemiddelde belastbaarheid waarbij de linkerarm normaal te belasten is en de rechterschouder zeer beperkt, maar de hand op zich niet beperkt is, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 22 januari 2015 sprake van ruime beperkingen.
4.5.
De verschillen tussen de FML van 28 april 2014 en de FML van 22 januari 2015 zijn met deze nadere toelichting, met uitzondering van de hierna onder 4.7 te bespreken beoordelingsaspecten reiken en frequent reiken tijdens het werk, genoegzaam gemotiveerd. In dit verband wordt nog opgemerkt dat appellant op 3 juni 2014 aan zijn rechterschouder is geopereerd, waarbij gelet op de in beroep overgelegde informatie van de huisarts en fysiotherapeut na de operatie aanvankelijk wel verbetering is opgetreden in de vorm van een sterke vermindering van de pijnklachten en een verbetering van de schouderfunctie, echter ondanks fysiotherapie lichte pijnklachten en een bewegingsbeperking bij appellant zijn blijven bestaan. Gelet op dit verloop van de klachten en de functionele beperkingen van appellant is een rechtstreekse vergelijking tussen de FML van 28 april 2014 (die ziet op de periode vóór de operatie) en de FML van 22 januari 2015 (die ziet op de belastbaarheid van appellant geruime tijd daarna) niet goed mogelijk.
4.6.
Voorts wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat appellant is aangewezen op werk zonder grove trillingen, langdurig werken met toetsenbord, schroefbewegingen, duwen en trekken, tillen en dragen, frequent lichte en zware lasten hanteren, klimmen en boven schouderhoogte actief zijn, zoals nader omschreven in de FML van 22 januari 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft genoegzaam gemotiveerd dat er op grond van de voorhanden zijnde medische gegevens geen aanleiding is voor een beperking voor hand- en vingergebruik, en dat de slaapproblematiek en de hoofdpijnklachten van appellant niet noodzaken tot de door appellant gewenste urenbeperking. Het dagverhaal en de aanwezige medische gegevens van appellant wijzen weliswaar op een doorslaapprobleem, maar geven onvoldoende aanleiding om een verminderde energetische belastbaarheid aan te nemen.
4.7.
In de FML van 22 januari 2015 wordt onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de belastbaarheid van appellant is met betrekking tot de beoordelingsaspecten reiken en frequent reiken tijdens het werk. Appellant is op het aspect reiken licht beperkt geacht: ‘kan met licht gebogen arm reiken (afstand schouder-hand: ongeveer 60 cm)’. Op het aspect frequent reiken tijdens het werk is appellant sterk beperkt geacht: ‘kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 300 keer reiken’.
4.8.
Gelet op het handboek CBBS, dat bij deze beoordelingsaspecten voorschrijft dat bij verschillen tussen beide armen het niveau van de beperking wordt aangegeven die zit tussen de best en de slechtst functionerende zijde, en gelet op de nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep die dit bevestigt, wordt de op het aspect reiken aangebrachte beperking aldus begrepen dat de maximale reikafstand voor de beperkte rechterschouder van appellant in ieder geval minder dan (ongeveer) 60 cm bedraagt. Voor de op het aspect reiken tijdens het werk aangebrachte beperking zou dit betekenen dat de frequentie van de rechterschouder bij reiken minder zou zijn dan 300 keer tijdens elk uur van de werkdag. Nu de in het handboek CBBS voorgeschreven toelichting waarbij het links-rechts verschil wordt aangegeven zowel in de FML als in het rapport van de primaire verzekeringsarts ontbreekt, en ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich daarover niet heeft uitgelaten, is voorshands onduidelijk wat de maximale reikafstand en de maximale frequentie in reiken van de beperkte rechterschouder van appellant is.
4.9.
Deze onduidelijkheid in de FML klemt temeer nu in de geselecteerde functies van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), en machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) sprake is van (mogelijke) overschrijdingen met betrekking tot die beoordelingsaspecten. In de functie samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar wordt tijdens 8 werkuren 60 maal ongeveer 70 centimeter achtereen gereikt en tijdens 8 werkuren 300 maal ongeveer 50 centimeter achtereen. In de functie machinebediende inpak/verpakkingsmachine wordt tijdens 8 werkuren 30 maal ongeveer 70 centimeter achtereen gereikt en tijdens 8 werkuren 60 maal ongeveer 50 centimeter achtereen. Gelet op de gedingstukken dient er daarbij van worden uitgegaan dat het reiken in de betreffende functies met beide armen/handen tegelijkertijd dient te geschieden.
4.10.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de betreffende functies voor appellant geschikt bevonden omdat (kortgezegd) in functies waarin een reikafstand voorkomt van 70 centimeter in een frequentie van 1 keer per minuut of minder, ongeveer 10 centimeter reikafstand kan worden gecompenseerd door het licht voorover buigen van de romp met ongeveer 15 graden.
4.11.
Vastgesteld dient echter te worden dat de FML-score van de aspecten reiken en frequent reiken tijdens het werk blijkens het handboek CBBS reeds inclusief de mogelijkheid van licht buigen of torderen over 15 graden plaatsvindt, waardoor een extra reikafstand van ongeveer 10 centimeter kan worden overbrugd. Daargelaten de onder 4.8 aangegeven onduidelijkheid in de FML waar het betreft de maximale reikafstand en -frequentie van de rechterschouder, kan een mogelijke overschrijding daarvan in de geselecteerde functies derhalve niet worden gemotiveerd op de wijze zoals door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gedaan.
4.12.
Gelet op wat is overwogen in 4.4 tot en met 4.11 berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering.
5. Het Uwv dient alsnog het verschil in belastbaarheid tussen de rechter- en linkerschouder van appellant met betrekking tot de beoordelingsaspecten reiken en frequent reiken tijdens het werk in de FML inzichtelijk te maken. Vervolgens dient het Uwv eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid in de functies met betrekking tot deze beoordelingsaspecten deugdelijk te motiveren.
6. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 13 juli 2015 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan
sg