ECLI:NL:CRVB:2017:426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- E.C.R. Schut
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-wonen op uitkeringsadres en boete voor schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd geconfronteerd met een intrekking van zijn bijstandsuitkering en een terugvordering van eerder ontvangen bijstand. Dit volgde na een onderzoek door de gemeente Den Haag, dat was gestart naar aanleiding van een anonieme tip. De bevindingen van dit onderzoek wezen uit dat de appellant niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde, wat in strijd was met zijn inlichtingenverplichting. De rechtbank had de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de intrekking in stand gelaten. De rechtbank had ook een boete opgelegd, die lager was dan oorspronkelijk door het college was opgelegd.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag boden voor de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het intrekkingsbesluit in stand te laten en de opgelegde boete te handhaven, waarbij werd vastgesteld dat de appellant onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid.
De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste informatie door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven van de inlichtingenverplichting. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en legde de boete van € 5.690,- vast, die als passend en evenredig werd beschouwd.