Uitspraak
15.7960 ZW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als inpakster werkte, had zich in 2008 ziek gemeld met rugklachten en ontving na afloop van de wachttijd geen recht meer op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv concludeerde dat appellante in staat was om verschillende functies te vervullen, waaronder die van productiemedewerker en kassamedewerker. Na een periode van ziekengeld op basis van de Ziektewet, werd appellante opnieuw beoordeeld door een verzekeringsarts, die concludeerde dat zij geschikt was voor de eerder geselecteerde functies. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante met ingang van 21 november 2013 geen recht meer had op ziekengeld.
De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zij met haar klachten niet in staat was enige arbeid te verrichten. In hoger beroep heeft zij verwezen naar rapporten van haar eigen artsen die meer beperkingen vaststelden dan de artsen van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv de belastbaarheid van appellante juist had beoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante vanaf 21 november 2013 geen recht meer had op ziekengeld.