ECLI:NL:CRVB:2017:4113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
16/6656 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had zich ziek gemeld met psychische klachten en had recht op een ZW-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na een eerstejaars ZW-beoordeling, geschikt was voor bepaalde functies en daarom geen recht meer had op ziekengeld. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, waaronder slaapproblematiek en een mogelijke autismespectrumstoornis. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant correct was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

16.6656 ZW, 16/6658 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2016, 16/2073 (aangevallen uitspraak 1) en 16/2074 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B. van Meersbergen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 16/2644 ZW plaatsgevonden op
18 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Meersbergen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.C. Beijen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in de zaak 16/2644 ZW afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie] (algemeen medewerker) voor 32 uur per week. Op 28 augustus 2014 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld met psychische klachten. Zijn dienstverband is op 1 mei 2015 geëindigd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant aansluitend recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 27 juli 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 juli 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 24 augustus 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 28 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
23 februari 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Het Uwv heeft appellant per 28 september 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft zich op 22 oktober 2015 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten. In verband hiermee heeft hij op 18 november 2015 het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts in dienst van het Uwv. Deze arts heeft appellant per
22 oktober 2015 geschikt geacht voor tenminste een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van wikkelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 november 2015 vastgesteld dat appellant per 22 oktober 2015 geen recht heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
23 februari 2016 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 februari 2016 ten grondslag.
3. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn slaapproblematiek medisch is te objectiveren en dat daarom ook sprake is van een urenbeperking. Hij is nu onder behandeling bij NKCV en de diagnose chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) is gesteld. Verder blijkt uit het in beroep overgelegde rapport van het diagnostisch onderzoek Autismespectrum stoornissen van de GGZ dat er voldoende aanwijzingen zijn om uit te gaan van autismespectrumproblematiek. Hoewel door het Uwv rekening is gehouden met kenmerken van autisme, is het uitgebreide rapport niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekeken. Appellant had dan ook meer beperkt moeten worden geacht op het aspect samenwerken en er had rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid dat hij extra kwetsbaar is nu hij reeds meerdere malen een burnout heeft gehad. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een besluit toekenning Indicatie banenafspraak van 27 juni 2017 overgelegd, met rapporten van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

16.6656 ZW

5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In dat kader wordt van belang geacht dat de arts van het Uwv appellant op het spreekuur van 27 juli 2015 psychisch heeft onderzocht en daarbij beschikte over de informatie van de behandelend psycholoog van 9 juni 2015. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het bezwaar van appellant het dossier bestudeerd en alle voorhanden zijnde medische informatie bij de beoordeling betrokken, waaronder de door appellant overgelegde informatie van zijn huisarts van 12 november 2015 met bijgevoegde specialistenbrieven van de behandelend psycholoog en neuroloog/somnoloog. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant psychisch onderzocht. Voorts is van de bevindingen van het onderzoek in het rapport van 17 januari 2016 inzichtelijk verslag gedaan.
5.3.
In dit rapport is vermeld dat een FML is opgesteld waarbij rekening is gehouden met beperkingen in zowel het psychische als het lichamelijke vlak. Gelet op de diagnostische overwegingen met het vermoeden op een autistische aandoening, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant meer beperkt in het psychisch functioneren op de aspecten voorspelbare werksituatie, emotionele problemen van anderen hanteren en samenwerken. Deze aanvullende beperkingen zijn vastgelegd in de aangepaste FML van 19 januari 2016. Voor een urenbeperking, zoals door appellant geclaimd, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische redenen aanwezig. Appellant voldoet niet aan de voorwaarden die worden gesteld bij de drie daarvoor geldende indicatiegebieden op grond van de verzekeringsgeneeskundige standaard “Duurbelastbaarheid in arbeid”.
5.4.
De in beroep overgelegde informatie van 22 februari 2016 van de GZ-psycholoog waaruit blijkt dat inmiddels de diagnose autistische stoornis is gesteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. In het rapport van 1 augustus 2017 is vermeld dat reeds rekening is gehouden met de autismespectrumproblematiek in de gewijzigde FML van 19 januari 2016. Er is geen objectieve medische verklaring gevonden voor de vermoeidheids- en slaapklachten, zoals onder meer blijkt uit de brief van de neuroloog/somnoloog van 15 januari 2015 en uit de brief van de behandelend psycholoog van 16 oktober 2015, waarin te kennen is gegeven dat appellant op dat moment niet in aanmerking komt voor individuele cognitieve gedragstherapie voor het CVS, nu deze diagnose (nog) niet gesteld kan worden. De door appellant gestelde actuele behandeling in het kader van het CVS, was ten tijde in geding niet aan de orde. Bovendien was de vermoeidheid, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen heeft gegeven in het rapport van 17 oktober 2017, reeds bekend en zijn daarvoor aanvullende beperkingen aangenomen.
5.5.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. Dat appellant meer beperkt moet worden geacht dan deze verzekeringsarts heeft aangenomen, vindt geen bevestiging in de voorhanden zijnde en van beide partijen afkomstige medische informatie. De beoordeling in het kader van de aanvraag Indicatie banenafspraak, bijna twee jaar na de datum hier in geding, is immers verricht op grond van dezelfde, al eerder bekende en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk bij de beoordeling betrokken medische informatie. Daarom bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergeven onder 5.3 en 5.4, onjuist zou zijn. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de FML van 19 januari 2016.
5.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, zoals te kennen is gegeven in het rapport van 4 februari 2016, met inachtneming van de gewijzigde FML één van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functie laten vervallen. In dit rapport zijn, in samenhang met het rapport van de arbeidsdeskundige van 21 augustus 2015, alle voorkomende signaleringen voorzien van een afdoende motivering. Appellant is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkt geacht op het aspect samenwerken. Hij kan met anderen samenwerken, maar met een eigen en van te voren afgebakende deeltaak. Binnen de geselecteerde functies is dit volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het geval en beperkt de interactie zich veelal tot kort en zakelijk contact, is deze niet intensief en richt zich op de gezamenlijke opdracht het productieproces gaande te houden. Dat deze belasting de belastbaarheid van appellant zou overschrijden, is niet aannemelijk gemaakt.
6. De overwegingen 5.1 tot en met 5.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd.

16.6658 ZW

7.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
7.2.
De bedrijfsarts is na het spreekuur van 18 november 2015, op basis van de onderzoeksgegevens uit de anamnese, het dagverhaal en het lichamelijk en psychisch onderzoek, tot de conclusie gekomen dat nog steeds sprake is van dezelfde klachten ten opzichte van de EZWb die mogelijk zijn toegenomen, maar niet leiden tot een toename van de beperkingen. De bij het onderzoek vastgestelde beperkingen zijn volgens de bedrijfsarts dan ook dusdanig dat er geen medisch objectiveerbare belemmeringen bestaan om appellant geschikt te achten voor minimaal een van de geselecteerde functies in het kader van de EZWb.
7.3.
Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het bezwaar het dossier bestudeerd en daarbij verwezen naar het onder 5.2 genoemde rapport van
17 januari 2016, waaruit blijkt dat enige aanvullende beperkingen zijn vastgesteld. In het rapport van 17 februari 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat appellant op 22 oktober 2015 belastbaar is te achten conform de FML van 19 januari 2016. Onder verwijzing naar het arbeidskundig onderzoek in bezwaar van 4 februari 2016 is appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus nog steeds geschikt te achten voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep besproken geselecteerde functies, onder andere samensteller elektrotechnische industrie, productiemedewerker industrie en productiemedewerker metaal.
7.4.
De gronden in hoger beroep in deze zaak zijn gelijk aan de gronden in de zaak 16/6656 ZW. Ook voor de hier in het geding zijnde datum, 22 oktober 2015, geldt dat in essentie geen ander medisch toestandsbeeld naar voren komt dan al bekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarom bestaat ook hier geen aanleiding het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
7.5.
Wat in 7.1 tot en met 7.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 22 oktober 2015 geen recht heeft op ziekengeld.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H. Achtot

IJ