ECLI:NL:CRVB:2017:4096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
16/3757 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor persoonlijke verzorging en begeleiding in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bekend is met verschillende somatische aandoeningen, had een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor persoonlijke verzorging, klasse 6, voor de periode van 7 mei 2014 tot en met 6 mei 2029. Op 25 juli 2014 diende hij een aanvraag in bij het CIZ voor een indicatie voor begeleiding. Het CIZ wees deze aanvraag af en stelde de appellant slechts in voor persoonlijke verzorging, klasse 6, voor een beperkte periode en klasse 4 voor een andere periode. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het onderzoek door de medisch adviseur van het CIZ zorgvuldig was en dat de appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding gaf om aan de bevindingen van de medisch adviseur te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de appellant zijn standpunt dat hij recht had op zorgfuncties niet voldoende had onderbouwd.

In hoger beroep heeft de appellant zijn eerdere gronden herhaald, maar de Raad oordeelde dat hij geen wezenlijk nieuwe argumenten had aangedragen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/3757 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2016, 15/7392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

Datum uitspraak: 22 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B. van Meersbergen beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Namens appellant is verschenen mr. Van Meersbergen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met verschillende somatische aandoeningen. Appellant beschikte over een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor persoonlijke verzorging, klasse 6, voor de periode van 7 mei 2014 tot en met 6 mei 2029.
1.2.
Op 25 juli 2014 heeft appellant bij CIZ een aanvraag gedaan voor een indicatie voor begeleiding.
1.3.
CIZ heeft bij besluit van 2 september 2014 (het primaire besluit) appellant geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 6, voor de periode van 2 september 2014 tot en met
13 oktober 2014 en voor persoonlijke verzorging, klasse 4, voor de periode van 14 oktober 2014 tot en met 1 maart 2015. De aanvraag voor begeleiding is afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 15 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 september 2014 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft CIZ het medisch advies van medisch adviseur L.F.G.M. Pluim-Hesselmans van 8 mei 2015 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de medisch adviseur van CIZ op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om te twijfelen aan de bevindingen van de medisch adviseur. Ook overigens heeft appellant het standpunt dat hij in aanmerking dient te komen voor de zorgfuncties persoonlijke verzorging, klasse 6, en begeleiding niet voldoende, maar slechts in algemene termen onderbouwd. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak heeft de rechtbank overwogen dat het terugkomen van een eerder begunstigend besluit onder omstandigheden geoorloofd is, tenzij het in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat hij al jarenlang gezondheidsproblemen heeft. De problemen zijn ernstig en psychisch, maar vooral alle problemen bij elkaar zorgen voor een nog slechtere gezondheid. Het is voor appellant onbegrijpelijk dat CIZ eerder persoonlijke verzorging, klasse 6, heeft vastgesteld en dit daarna heeft beperkt tot klasse 4. CIZ heeft nagelaten om te onderbouwen hoe tot deze verlaging en beëindiging is gekomen. Appellant stelt dat hij wel degelijk medische beperkingen heeft die indeling in klasse 6 rechtvaardigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt daaraan toe dat mr. Van Meersbergen ter zitting heeft erkend dat de ernst van de beperkingen van appellant niet is te objectiveren.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.P.A. Boersma en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) R.H. Budde

KS