Uitspraak
16.6649 AWBZ
OVERWEGINGEN
13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:408). Verder wijst de Raad volledigheidshalve nog op zijn uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2408.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen van het Zorgkantoor voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), had niet voldaan aan de verplichtingen die aan de verlening van het pgb waren verbonden. Het Zorgkantoor had het pgb voor het jaar 2014 vastgesteld op nihil, omdat de appellant geen verantwoording had afgelegd over de besteding van het budget. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat de zorgverleners daadwerkelijk AWBZ-zorg hadden verleend. De appellant had weliswaar stukken overgelegd, maar deze waren niet voldoende om aan te tonen dat de zorg was geleverd zoals vereist. De Raad benadrukte dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook als het beheer van het pgb aan een derde is uitbesteed. De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor terecht het pgb op nihil had vastgesteld en de onverschuldigd betaalde voorschotten had teruggevorderd.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor verzekerden om zorgvuldig om te gaan met de administratie van hun pgb en de verplichtingen die daaraan verbonden zijn. De Raad wees erop dat de appellant niet kon aantonen dat de zorgverleners de vereiste zorg hadden geleverd, en dat de administratie niet op orde was. Hierdoor was het Zorgkantoor bevoegd om het pgb lager vast te stellen en terugvordering van de voorschotten te rechtvaardigen.