ECLI:NL:CRVB:2017:4062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand in verband met niet-gemelde kasstortingen en de beoordeling van leningen als middelen
In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 13 november 2009 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft appellant in het kader van een heronderzoek verzocht om bankafschriften van de laatste twaalf maanden. Uit deze afschriften bleek dat appellant verschillende kasstortingen had gedaan, die hij niet had gemeld. Het college heeft daarop besloten de bijstand over enkele maanden te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat de kasstortingen afkomstig waren uit leningen die hij had afgesloten om zijn huurachterstand af te lossen, en dat deze daarom niet als middelen moesten worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet vrijelijk over de kasstortingen kon beschikken. De Raad stelt vast dat een geldlening niet is uitgezonderd van het middelenbegrip en dat appellant had moeten begrijpen dat hij de kasstortingen moest melden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De terugvordering van de bijstandsverlening wordt eveneens bevestigd, omdat appellant geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen deze terugvordering. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspreken.