ECLI:NL:CRVB:2017:3954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
17/1587 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening van een toegekende éénoudertoeslag op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de éénoudertoeslag herzien omdat de betrokkene op het moment van toekenning een partner had, wat in strijd was met de toekenningsvoorwaarden. De rechtbank had het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders.

De Raad oordeelde dat de Minister bevoegd was om de eerder toegekende studiefinanciering te herzien, omdat deze was verleend op basis van onjuiste gegevens. De Raad benadrukte dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, omdat het partnerbegrip uitgesloten was van deze clausule. De Minister had in zijn besluit niet ingegaan op de vraag of er aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen, maar de Raad oordeelde dat dit niet noodzakelijk was in dit geval.

De Centrale Raad van Beroep vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van de zaak niet dermate bijzonder waren dat de Minister van zijn beleid had moeten afwijken. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste informatie door de aanvrager van studiefinanciering en de discretionaire bevoegdheid van de Minister in dergelijke gevallen.

Uitspraak

17/1587 WSF
Datum uitspraak: 8 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 januari 2017, 16/5029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.E. Merema. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. G. Cekic, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft aan betrokkene, voor zover hier van belang, op aanvraag studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend met ingang van 1 augustus 2014. Een zogeheten éénoudertoeslag maakte daarvan deel uit.
1.2.
Bij besluit van 15 april 2016, gehandhaafd bij besluit van 23 juni 2016 (bestreden besluit), heeft appellant de aan betrokkene toegekende éénoudertoeslag herzien. Tijdens een controle is gebleken dat betrokkene in de basisregistratie personen staat ingeschreven als gehuwd met de heer [naam] vanaf 1 juli 2010. Gelet hierop voldoet zij niet aan de toekenningsvoorwaarden voor de éénoudertoeslag. Appellant heeft de toekenning hierop herzien en de door betrokkene ten onrechte ontvangen éénoudertoeslag teruggevorderd tot een bedrag van € 6.051,76.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing moet nemen op het bezwaar van betrokkene. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant de door betrokkene aangevoerde omstandigheden had moeten beoordelen in het kader van de hardheidsclausule. Weliswaar is het partnerbegrip op grond van artikel 11.5, tweede lid en onder a, van de Wsf 2000 uitgesloten van de hardheidsclausule en staat vast dat formeel sprake was van een partner, zodat bij toekenning van de éénoudertoeslag geen ruimte is om met toepassing van de hardheidsclausule een toeslag toe te kennen. Dit neemt echter niet weg dat de door betrokkene aangevoerde omstandigheden aanleiding hadden kunnen zijn voor appellant om te beoordelen of met toepassing van de hardheidsclausule de herziening en terugvordering van de éénoudertoeslag achterwege hadden kunnen blijven. Nu appellant in het bestreden besluit heeft nagelaten in te gaan op de vraag of er aanleiding bestond om de hardheidsclausule toe te passen, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de onderzoeksplicht en het motiveringsbeginsel neergelegd in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak onder meer aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de herzieningsbevoegdheid een discretionaire bevoegdheid is. Toepassing van de hardheidsclausule is daarbij niet aan de orde. Voor geen of beperkt gebruik van die bevoegdheid ziet appellant in de omstandigheden van het geval geen aanleiding.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat betrokkene in de beoordelingsperiode gehuwd was is in hoger beroep niet bestreden. Betrokkene heeft tegen de aangevallen uitspraak geen (incidenteel) appel ingesteld.
4.2.
De grond van hoger beroep vermeld onder 3 slaagt. Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, van de Wsf 2000 in verbinding met artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 kan eerder toegekende studiefinanciering worden herzien indien toekenning heeft plaatsgevonden op basis van onjuiste – of onjuist verwerkte – gegevens.
4.3.
Aan betrokkene is een éénoudertoeslag als bedoeld in artikel 3.5 van de Wsf 2000 toegekend, terwijl zij op het moment van die toekenning en de daarop volgende hier van belang zijnde periode een partner had als bedoeld in artikel 1.1 van de Wsf 2000. Dat betekent dat appellant bevoegd was tot herziening van de eerdere toekenning. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid dient appellant de betrokken belangen af te wegen. Terecht is door appellant naar voren gebracht dat toepassing van de hardheidsclausule daarbij niet aan de orde is.
4.4.
Ten aanzien van de onder 4.2 genoemde herzieningsgrondslag voert appellant het beleid dat bij constatering van een onrechtmatige toekenning altijd tot herziening wordt overgegaan, behalve als bij de toekenning meerdere malen dezelfde fout is gemaakt en de studerende niet redelijkerwijs kon weten dat de toekenning onjuist was, in welk geval geen of beperkt gebruik wordt gemaakt van de herzieningsbevoegdheid. De Raad heeft dit beleid vaker beoordeeld en niet onredelijk geacht.
4.5.
Dit neemt echter niet weg dat appellant wel behoort te beoordelen of in de omstandigheden van het geval aanleiding moet worden gezien van het beleid af te wijken. In het voorliggende geval heeft appellant die aanleiding niet gezien en kan deze keuze de terughoudende toetsing door de rechter doorstaan. De omstandigheden van dit geval zijn niet dermate bijzonder dat appellant daarin, in afwijking van het door hem gevoerde beleid, aanleiding had behoren te vinden geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien. Dat de medewerker van DUO die met betrokkene het aanvraagformulier heeft ingevuld niet reeds in dat stadium in voor hem beschikbare registratiesystemen heeft onderzocht of het juist was dat betrokkene geen partner had in de zin van artikel 1.1 van de Wsf 2000, dan wel dat deze de hierover door betrokkene verstrekte informatie wellicht onjuist heeft geïnterpreteerd, noopt daar ook niet toe. Het is aan betrokkene om juiste informatie bij de aanvraag te verstrekken. Ook het feit dat niet eerder dan na bijna 18 maanden is gecontroleerd of de opgave van betrokkene juist was, waardoor de schuld is opgelopen tot ruim € 6.000,-, brengt daarin, gelet op de ruime bevoegdheid als bedoeld in 4.2, geen verandering.
4.6.
Gelet op wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en zal hij, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
GdJ