Uitspraak
Zeeland-West-Brabant van 15 augustus 2016, 16/2128, en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om wraking van mr. M.C. Bruning. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en had op 24 januari 2017 verzocht om wraking van de voorzieningenrechter, mr. Bruning, nadat deze op 17 januari 2017 een verzoek om voorlopige voorziening had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek om wraking moet worden gedaan voordat er uitspraak is gedaan. Aangezien verzoeker zijn verzoek om wraking heeft ingediend na de uitspraak van de voorzieningenrechter, kan het verzoek niet in behandeling worden genomen. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat in een zaak uitspraak is gedaan. De wrakingskamer kan zonder zitting beslissen een verzoek niet in behandeling te nemen indien het is ingediend na de uitspraak in de hoofdzaak. Dit betekent dat de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om wraking niet aan de orde komt. De Centrale Raad van Beroep heeft dan ook beslist dat het verzoek om wraking van mr. M.C. Bruning niet in behandeling wordt genomen.