ECLI:NL:CRVB:2017:3897

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
16/3235 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van persoonsgebonden budget na onterecht contante betalingen aan zorgverlener

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor. Appellante heeft contante betalingen gedaan aan haar zorgverlener, wat sinds 1 januari 2012 niet meer is toegestaan. Het Zorgkantoor heeft op basis van deze onterecht gedane betalingen een bedrag van € 16.422,50 aan voorschotten teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2016. De Raad oordeelt dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen, omdat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de verlening van het pgb zijn verbonden. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ernstig ziek was en dat zij wel degelijk zorg heeft ingekocht, maar de Raad oordeelt dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

16/3235 AWBZ 116/3235 AWBZ
AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2016, 15/5728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: Datum uitspraak: 18 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. van Viegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2017. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Van Viegen, bijgestaan door [A] . Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Saro.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellante voor het jaar 2013 op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 26.561,77.
1.2.
Bij besluit van 8 november 2014 heeft het Zorgkantoor het pgb voor het jaar 2013 vastgesteld op € 10.139,27 en een bedrag van € 16.422,50 wegens te veel betaalde voorschotten teruggevorderd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 17 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante contante betalingen heeft gedaan aan haar zorgverlener, terwijl dit vanaf 1 januari 2012 niet meer is toegestaan. Uit de stukken blijkt ook anderszins niet dat appellante voor het bedrag van € 16.422,50 zorg heeft ingekocht. Bij afweging van de betrokken belangen is er geen reden om de vaststelling en de terugvordering aan te passen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij in de van belang zijnde periode ernstig ziek is geweest, waardoor zij in deze periode veel zorg nodig had en ook heeft gekregen. Er is in deze periode weinig aandacht besteed aan de pgb-administratie, maar er is wel degelijk zorg ingekocht. Appellante heeft er onder verwijzing naar belastinggegevens op gewezen dat zij loonbelasting heeft afgedragen en daardoor voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het pgb aan de geïndiceerde zorg heeft besteed. Appellante stelt dat zij om deze reden slechts € 4.855,94 aan het Zorgkantoor dient terug te betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 2.6.9, eerste lid, van de Rsa is opgenomen welke verplichtingen aan de verzekerde bij de verlening van een pgb worden opgelegd. In onderdeel j van deze bepaling, zoals deze bepaling ten tijde hier van belang luidde, is het volgende opgenomen: de verzekerde verricht uitsluitend girale betalingen aan de zorgverlener.
4.1.2.
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.1.3.
Op grond van artikel 4:95, vierde lid, tweede volzin, van de Awb kunnen onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante niet heeft voldaan aan de aan haar opgelegde verplichting, bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder j, van de Rsa om giraal te betalen. Het Zorgkantoor was daarom bevoegd het pgb voor 2013 vast te stellen op een lager bedrag dan het verleende bedrag.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635, dient het Zorgkantoor de bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
4.4.
De Raad is van oordeel dat ook de door appellante in hoger beroep aangevoerde omstandigheden niet maken dat moet worden geoordeeld dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot zijn belangenafweging heeft kunnen komen. Appellante heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de zorg waarvoor het pgb in 2013 is verstrekt ook daadwerkelijk is verleend en dat hiervoor ook daadwerkelijk is betaald. Zo vermeldt de afdruk aangifte inkomstenbelasting van [A] van 29 april 2015 geen bedrag aan inkomsten uit werkzaamheden voor appellante en volgt uit de naheffingsaanslag voor het jaar 2013 niet dat appellante het verschuldigde bedrag aan loonheffing ook daadwerkelijk heeft betaald.
4.5.
Nu het Zorgkantoor van zijn bevoegdheid tot het lager vaststellen van het pgb gebruik heeft kunnen maken, heeft het Zorgkantoor aan appellant onverschuldigd een bedrag van € 16.422,50 aan voorschotten betaald. Het Zorgkantoor is bevoegd tot terugvordering daarvan over te gaan. Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet van zijn bevoegdheid tot terugvorderen gebruik heeft mogen maken.
4.6.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) B. Dogan
GdJ