ECLI:NL:CRVB:2017:3884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
16/3769 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak in bestuursrechtelijke zaak

Op 9 november 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 31 maart 2016. Het verzoek om herziening was ingediend door verzoekster, die de inhoudelijke juistheid van de eerdere uitspraak betwistte. De Raad heeft vastgesteld dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding zouden geven tot herziening, zoals vereist volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft eerder in zijn uitspraak van 31 maart 2016 het hoger beroep van het bestuur tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland behandeld en deze vernietigd. De Raad concludeert dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de inhoudelijke juistheid van eerdere uitspraken zonder nieuwe feiten of omstandigheden. Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en H. Lagas als leden, in aanwezigheid van griffier F. Dinleyici.

Uitspraak

16/3769 AW
Datum uitspraak: 9 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 maart 2016, 14/7130 AW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het bestuur van de Stichting Gemeentelijk Gymnasium Hilversum (bestuur)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 9 mei 2016 gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 31 maart 2016, 14/7130 AW (ECLI:NL:CRVB:2016:1178).
Het bestuur heeft een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [naam gemachtigde]. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van Waegeningh en drs. S.H.M.C. van de Berg.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak van de Raad van 31 maart 2016 is beslist op het hoger beroep van het bestuur tegen de tussenuitspraak van 14 maart 2014, 13/3027-T en de uitspraak van
19 november 2014, 13/3027-E van de rechtbank Midden-Nederland. De Raad heeft deze uitspraken van de rechtbank vernietigd, het besluit dat was genomen ter uitvoering van de tussenuitspraak eveneens vernietigd en het beroep tegen het besluit van 4 juni 2013 ongegrond verklaard.
2. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen naar voren hebben gebracht tot de volgende beoordeling.
2.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
Verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht als onder 2.1 bedoeld. Zij heeft enkel de inhoudelijke juistheid van de uitspraak van 31 maart 2016 bestreden. Ook haar stelling dat de Raad in zijn uitspraak verzonnen feiten heeft opgenomen en dat die verzonnen feiten voor haar, verzoekster, nieuw zijn, levert geen feiten of omstandigheden als onder 2.1 bedoeld op. Die stelling strekt er evenzeer toe een discussie over de inhoudelijke juistheid van de uitspraak van 31 maart 2016 te openen.
2.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2506) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 2.1 bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Het verzoek om herziening moet dus worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) F. Dinleyici

HD