Uitspraak
7 januari 2016, 15/5208 (aangevallen uitspraak 1) en van 22 juli 2016, 16/384 (aangevallen uitspraak 2)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1 maart 2011 bijstand ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die zijn bijstandsuitkering hebben verlaagd op basis van de kostendelersnorm, zoals vastgelegd in artikel 22a van de Participatiewet (PW). De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet kan aantonen dat er een schriftelijke overeenkomst bestaat met de hoofdbewoner, wat een vereiste is om in aanmerking te komen voor een uitzondering op de kostendelersnorm. De Raad heeft de argumenten van de appellant verworpen, waaronder het beroep op een commerciële huurrelatie en de stelling dat de hoofdbewoner geen inkomen heeft. De Raad concludeert dat de kostendelersnorm dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen, tenzij aan specifieke voorwaarden wordt voldaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank in het eerste hoger beroep en verklaart het tweede hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat de appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de tweede uitspraak, aangezien hij met beide hoger beroepen hetzelfde resultaat nastreeft.