ECLI:NL:CRVB:2017:2382
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening aan een meerderjarig kind met eigen kinderen
In deze zaak gaat het om de toepassing van de kostendelersnorm zoals vastgelegd in artikel 22a van de Participatiewet (PW) op een meerderjarig kind dat met haar drie minderjarige kinderen bij haar moeder woont. Appellante ontving bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam paste de kostendelersnorm toe, waardoor haar bijstandsbedrag werd verlaagd. Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de kostendelersnorm dwingendrechtelijk is en geen ruimte biedt voor afwijkingen, tenzij in uitzonderlijke situaties. De Raad stelt vast dat appellante ten tijde van de inwerkingtreding van de kostendelersnorm geen recht had op bijstand, en dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het recht op bescherming van eigendom niet aan de orde was. De Raad benadrukt dat de inmenging in het eigendomsrecht door de toepassing van de kostendelersnorm bij wet is voorzien en dat er een legitieme doelstelling aan ten grondslag ligt, namelijk het houdbaar houden van de bijstand en het beschermen van de nationale economie.
Appellante voerde aan dat de toepassing van de kostendelersnorm niet proportioneel was en dat zij in een benarde financiële situatie verkeerde. De Raad concludeert echter dat appellante haar financiële situatie niet voldoende heeft onderbouwd en dat er geen grond is om te oordelen dat de toepassing van de kostendelersnorm in haar geval in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.