ECLI:NL:CRVB:2017:2500
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet en de vereisten voor een schriftelijke huurovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 28 augustus 2012 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had zijn bijstandsuitkering zien verlagen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit gebeurde op basis van de kostendelersnorm, die van toepassing is wanneer meerdere meerderjarige personen in dezelfde woning verblijven. De appellant betwistte de verlaging van zijn bijstandsuitkering, omdat hij meende dat er sprake was van een commerciële huurovereenkomst met een medebewoner, mevrouw S., die een kamer in zijn woonwagen huurde.
De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat er een schriftelijke overeenkomst bestond die voldeed aan de eisen van de Participatiewet. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de door appellant overgelegde huurverklaring niet voldeed aan de vereisten, omdat essentiële informatie zoals de huurprijs ontbrak. De Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat zonder een schriftelijke overeenkomst waarin een commerciële prijs is vastgelegd, de uitzondering op de kostendelersnorm niet van toepassing was. De Raad benadrukte dat het college moet kunnen beoordelen of er sprake is van een zakelijke relatie, wat alleen kan worden vastgesteld aan de hand van een schriftelijke overeenkomst.
De uitspraak bevestigde dat de bijstandsverlaging per 1 juli 2015 terecht was toegepast, en dat de appellant zich in de toekomst kan wenden tot het college als er alsnog een schriftelijke overeenkomst wordt gesloten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd.