ECLI:NL:CRVB:2017:3821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
16/5896 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen psychische klachten en zwangerschap/bevalling in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als medisch assistente werkte, had zich ziek gemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten na haar zwangerschap en bevalling in 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante vanaf 1 juli 2015 geen recht had op een uitkering op grond van artikel 29a, vierde lid, van de Ziektewet (ZW), omdat er geen causaal verband was tussen haar psychische klachten en de zwangerschap/bevalling. De rechtbank had dit oordeel van het Uwv bevestigd.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar arbeidsongeschiktheid het gevolg was van de zwangerschap en/of bevalling. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende gemotiveerd hadden dat de psychische klachten van appellante niet rechtstreeks voortkwamen uit de zwangerschap, maar eerder het gevolg waren van andere stressfactoren in haar leven. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de zienswijze van het Uwv niet te volgen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad benadrukte dat er geen deugdelijke medische onderbouwing was voor de stelling van appellante dat haar klachten gerelateerd waren aan de zwangerschap. De uitspraak bevestigt het belang van een goed onderbouwde medische beoordeling in zaken die betrekking hebben op arbeidsongeschiktheid en uitkeringen op basis van de Ziektewet.

Uitspraak

16/5896 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
2 augustus 2016, 15/4704 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. ten Broek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 september 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Broek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.P. Prinssen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medisch assistente in opleiding voor 36 uur per week. In verband met haar zwangerschap en bevalling [in] 2014 heeft zij een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) ontvangen. Het tijdelijk dienstverband van appellante is per 1 april 2015 niet verlengd. Op daartoe bestemde formulieren, gedateerd op 17 april 2015, heeft appellante zich met zwangerschapsgerelateerde klachten bij het Uwv ziek gemeld. Na een medisch onderzoek heeft een verzekeringsarts de eerste arbeidsongeschiktheidsdag gesteld op 25 december 2014 en geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 1 juli 2015 niet (langer) het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling. Bij besluit van 3 juli 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 1 juli 2015 geen recht heeft op een uitkering op grond van
artikel 29a, vierde lid, van de Ziektewet (ZW). Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 september 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende hebben gemotiveerd dat er geen causaal verband is tussen de psychische en lichamelijke klachten van appellante en de zwangerschap en/of bevalling. Hierbij is van belang geacht dat appellante al in 2008/2009 een depressie heeft doorgemaakt waardoor een causale relatie tussen zwangerschap en/of bevalling minder voor de hand ligt. Aan de door appellante in beroep overgelegde informatie van haar huisarts en klinisch psycholoog heeft de rechtbank niet die betekenis toegekend die appellante eraan toekent, omdat uit die brieven geen deugdelijke motivering blijkt dat bij appellante sprake zou zijn van een postnatale depressie. Ook wat betreft de door appellante gestelde bekkenbodemklachten heeft de rechtbank geoordeeld dat in de enkele verwijzing naar de brief van de huisarts van 9 oktober 2015 onvoldoende reden wordt gezien om te twijfelen aan de beoordeling van de klachten door het Uwv omdat die brief alleen in algemene zin diverse lichamelijke klachten, waaronder bekkenklachten, vermeldt die verband houden met haar zwangerschap en bevalling.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat zij arbeidsongeschikt is ten gevolge van de zwangerschap en/of bevalling, omdat haar bekkenbodemklachten en psychische klachten tijdens de zwangerschap zijn ontstaan. Daartoe heeft zij gewezen op de in hoger beroep ingebrachte medische informatie van 2 september 2016 van haar huisarts en van 5 september 2016 van haar behandelend klinisch psycholoog.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding staat de vraag centraal of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd dat appellante met ingang van 1 juli 2015 geen recht heeft op een ZW-uitkering ter hoogte van het dagloon op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW.
4.2.1.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld.
4.2.2.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW, heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering op grond van de artikelen 3:7, eerste lid, 3:8, derde lid, of 3:10, eerste lid, van de Wazo is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
4.3.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen reden is de zienswijze van het Uwv niet te volgen. De verzekeringsarts heeft appellante gezien en onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat appellante al langer bekend is met psychische klachten. De verzekeringsarts heeft navolgbaar gemotiveerd dat de psychische klachten van appellante geen rechtstreeks gevolg zijn van haar zwangerschap en/of bevalling, maar voortkomen uit surmenage ten gevolge van spanningen waarmee appellante de afgelopen maanden is geconfronteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht en appellante op de hoorzitting gezien. Op grond van alle gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven. Over de pas in de bezwaarfase vermelde bekkenbodemklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat gelet op het verloop van deze klachten
– na te zijn verdwenen thans weer teruggekomen – een oorzakelijk verband met de bevalling niet voor de hand ligt. Verwacht moet worden dat de klachten geleidelijk na de bevalling verminderen; een toename van klachten past daar niet in. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in beroep overgelegde informatie van de huisarts van
9 oktober 2015 en van de klinisch psycholoog/psychotherapeut van 9 oktober 2015 beoordeeld en daarover op inzichtelijke wijze gerapporteerd. In het rapport van 7 december 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt nader toegelicht dat de
life-events (de problemen op het werk, het feit dat haar partner niet bij haar is en de problemen met de familie) de oorzaak zijn geweest van de depressieve klachten en dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband met de zwangerschap en/of bevalling. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de huisarts en de klinisch psycholoog/psychotherapeut niet gemotiveerd op grond waarvan bij appellante sprake is van een postnatale depressie.
4.3.2.
Met betrekking tot de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts van 2 september 2016 en van de klinisch psycholoog/psychotherapeut van
5 september 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het rapport van 27 oktober 2016 verwezen naar zijn eerdere rapporten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de combinatie van de in het verleden ervaren depressieve klachten met de tijdens de zwangerschap ontstane problemen met daarop begrijpelijke spanningsklachten gelet op de ook in de aangevallen uitspraak vermelde richtlijn niet te duiden als een depressie ten gevolge van de zwangerschap zelf, maar ten gevolge van de diverse life-events zoals tijdens de hoorzitting zijn vermeld. Er wordt geen reden gezien om de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De informatie van de huisarts en klinisch psycholoog/psychotherapeut is niet voorzien van een deugdelijke medische onderbouwing, waarom, in het licht van de zich bij appellante voordoende stressvolle omstandigheden, sprake is van zwangerschap- en bevallingsgerelateerde arbeidsongeschiktheid.
5. Er is geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat een causaal verband moet worden aangenomen tussen de psychische klachten en de zwangerschap en/of bevalling, als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante vanaf 1 juli 2015 geen recht heeft op een uitkering op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.C. Bruning en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.W.L. van der Loo

RH