Uitspraak
11 maart 2015, 15/7 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante is bevestigd. Appellante ontving vanaf 1 januari 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Er ontstond twijfel over haar feitelijke verblijf op het uitkeringsadres, wat leidde tot een onderzoek door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Optimisd. Dit onderzoek resulteerde in de conclusie dat appellante niet meer woonachtig was op het uitkeringsadres, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand per 1 januari 2013 en de terugvordering van € 13.850,66. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij onder druk een verklaring heeft afgelegd en dat haar psychische klachten haar verklaring beïnvloedden. De Raad oordeelt echter dat de verklaring van appellante consistent en gedetailleerd was en dat er voldoende bewijs was voor de conclusie dat zij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.