ECLI:NL:CRVB:2017:3791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
17/1647 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanstellingsbesluit in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ambtenaar die in hoger beroep ging tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen een aanstellingsbesluit. Appellante was aangesteld als leraar met een deeltijdfactor van 0,8385 en had bezwaar gemaakt tegen haar aanstelling en ontslag. De Raad oordeelde dat het systeem van de Algemene wet bestuursrecht niet toestaat om tweemaal inhoudelijk te beslissen op een bezwaar tegen hetzelfde primaire besluit. Het bestuur had het hernieuwde bezwaar van appellante tegen het aanstellingsbesluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Raad kwam niet toe aan een inhoudelijk oordeel over de inschaling, de deeltijdfactor, de gestelde discriminatie en de inbreuk op eigendomsrechten, omdat deze punten al eerder aan de orde waren geweest en appellante geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de eerdere ongegrondverklaring van haar bezwaar. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17/1647 AW
Datum uitspraak: 2 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 januari 2017, 16/766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het bestuur van Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Noordoost Veluwe (bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Appellante is niet verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.D. Dorreboom, drs. B.J. Aalbers en J.M. Vliek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 26 september 2014 heeft het bestuur appellante met ingang van 1 augustus 2014 voor bepaalde tijd aangesteld in de functie van leraar. Appellante werd bezoldigd naar salarisschaal LB, trede 12. De deeltijd- of werktijdfactor was 0,8385.
1.2.
Bij besluit van 1 december 2014 heeft het bestuur het tegen het aanstellingsbesluit van
26 september 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 1 december 2014.
1.3.
Na het voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt en na kennisneming van de zienswijze van appellante heeft het bestuur bij besluit van 14 januari 2015 met toepassing van de paragrafen 10.b.3.7 en 10.b.3.10 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Voortgezet Onderwijs (CAO VO) appellante per 1 februari 2015 wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid voor het verrichten van haar functie als leraar ontslag verleend.
1.4.
Bij brief van 30 januari 2015 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het ontslagbesluit van 14 januari 2015. In dit bezwaarschrift heeft appellante zich verder opnieuw gekeerd tegen het aanstellingsbesluit van 26 september 2014.
1.5.
Bij besluit van 11 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het bestuur het - hernieuwde - bezwaar van 30 januari 2015 tegen het aanstellingsbesluit van 26 september 2014
niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het ontslagbesluit van 14 januari 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft alleen betrekking op haar inschaling en de deeltijdfactor en niet op haar ontslag. De Raad beperkt zich daarom tot een oordeel over de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2014 ongegrond heeft verklaard.
4.2.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij te weinig salaris uitbetaald heeft gekregen en dat zij geen juiste salarisspecificaties heeft ontvangen. Daartoe heeft appellante betoogd dat zij niet is ingeschaald als leraar voortgezet onderwijs, maar als leraar basisonderwijs en dat bovendien de verkeerde deeltijdfactor is toegepast. Verder heeft appellante aangevoerd dat bij haar aanstelling en inschaling sprake was van discriminatie en dat haar eigendomsrechten zijn geschonden. Deze beroepsgronden slagen niet. Wat appellante heeft aangevoerd ziet op het aanstellingsbesluit van 26 september 2014 waartegen appellante al eerder bezwaar heeft gemaakt. Dat bezwaar is bij besluit van 1 december 2014 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen deze ongegrondverklaring geen beroep bij de rechtbank ingesteld maar bij brief van 30 januari 2015 opnieuw bezwaar gemaakt tegen het aanstellingsbesluit van 26 september 2014. Zoals de Raad eerder heeft overwogen
(zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD6511) staat het systeem van de Algemene wet bestuursrecht er aan in de weg om tweemaal
- inhoudelijk - te beslissen op een bezwaar tegen eenzelfde primair besluit. In zo’n geval dient het bestuursorgaan het tweede bezwaar tegen het betreffende primaire besluit
niet-ontvankelijk te verklaren. Uit het vorenstaande volgt dat het bestuur het - hernieuwde - bezwaar van 30 januari 2015 tegen het aanstellingsbesluit van 26 september 2014 terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent verder dat de Raad niet toekomt aan een - inhoudelijk - oordeel over de inschaling van appellante, de toegepaste deeltijdfactor, de gestelde discriminatie en gestelde inbreuk op haar eigendomsrechten.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en H. Lagas en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) A.M. Pasmans

HD