ECLI:NL:CRVB:2017:3783
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een invaliditeitsuitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, dat haar een invaliditeitsuitkering van 15% toekende en een vergoeding voor huishoudelijke hulp op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) niet uitbetaalde. Appellante verricht samen met haar echtgenoot lichte huishoudelijke werkzaamheden, maar heeft beperkingen door straatvrees en psychische klachten. De Raad heeft vastgesteld dat de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de AOR niet tot uitbetaling komt, omdat appellante al een vergoeding ontvangt op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad oordeelt dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is en dat het beroep van appellante ongegrond is. Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad concludeert dat de redelijke termijn is overschreden met 17 maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1500,-, waarvan € 706,- voor de verweerder en € 794,- voor de Staat der Nederlanden. De proceskosten worden ook verdeeld tussen de verweerder en de Staat.