ECLI:NL:CRVB:2017:3770
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van teveel betaalde AOR-vergoeding voor huishoudelijke hulp en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, met als onderwerp de terugvordering van teveel betaalde AOR-vergoeding voor huishoudelijke hulp. De appellant ontving sinds 2005 een vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). In 2014 werd vastgesteld dat de echtgenote van de appellant ook een vergoeding ontving op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Dit leidde tot de conclusie dat de appellant en zijn echtgenote in totaal tien uur huishoudelijke hulp hadden ontvangen, terwijl er slechts recht was op zes uur, wat resulteerde in een terugvordering van vier uur. De Raad oordeelde dat de appellant redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van deze terugvordering, gezien eerdere communicatie.
Daarnaast heeft de appellant schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met 17 maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1500,-. De schadevergoeding werd verdeeld tussen de verweerder en de Staat der Nederlanden, waarbij de verweerder € 706,- en de Staat € 794,- moest betalen. De Raad heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar heeft wel de verweerder en de Staat veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van de appellant.