ECLI:NL:CRVB:2017:3765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
16/4192 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlaging WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitaties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WW-uitkering met 25% te verlagen voor de duur van vier maanden. De verlaging was het gevolg van het feit dat appellant onvoldoende had gesolliciteerd in de periode van 9 april 2015 tot en met 8 juli 2015. Appellant had zich niet gehouden aan de gemaakte afspraken om op twee specifieke vacatures voor vrachtwagenchauffeur te solliciteren en breder te solliciteren dan alleen op chauffeursfuncties. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellant niet adequaat heeft gereageerd op het feit dat zijn sollicitaties niet waren aangekomen en dat hij in de betreffende periode niet breder heeft gesolliciteerd. De Raad wijst erop dat de hoogte en duur van de maatregel in overeenstemming zijn met de regelgeving. Appellant's argumenten over verminderde verwijtbaarheid worden verworpen, omdat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij zich aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.4192 WW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 mei 2016, 15/5482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T. Willemsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.T. Willemsen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van Nieuwburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 9 december 2014 heeft het Uwv appellant per 1 oktober 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Bij besluit van 16 juli 2015 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WW-uitkering bij wijze van maatregel met ingang van 9 juli 2015 verlaagd met 25% gedurende vier maanden op de grond dat hij in de periode van 9 april 2015 tot en met 8 juli 2015 onvoldoende heeft gesolliciteerd.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 juli 2015 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant onvoldoende heeft gesolliciteerd, omdat hij zich niet heeft gehouden aan de op 9 april 2015 gemaakte afspraken om (op een juiste wijze) te reageren op twee vacatures voor vrachtwagenchauffeur en breder te solliciteren dan voornamelijk op chauffeursfuncties.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden voor matiging van de maatregel bestaat. Nadat is gebleken dat de e-mailberichten van appellant aan het Uwv niet waren aangekomen, heeft appellant geen nadere actie ondernomen. Uit de stukken blijkt dat appellant ervan op de hoogte was dat de emailberichten niet waren aangekomen. Hieruit kon appellant afleiden dat de sollicitaties niet waren aangekomen en dat daarom niet werd voldaan aan de gemaakte afspraken. Dat appellant dit niet goed heeft onderkend, komt voor zijn rekening en risico. Dat appellant in de betreffende periode veel open sollicitaties heeft verricht, maakt dit niet anders, omdat gebleken is dat het hierbij uitsluitend om chauffeursfuncties ging, terwijl appellant in die periode niet over een geldig rijbewijs beschikte en hem was aangezegd zich breder op de arbeidsmarkt op te stellen. Deze sollicitaties zijn dan ook door het Uwv terecht als niet reële sollicitaties aangemerkt. Dat het appellant naderhand is gelukt om een chauffeursfunctie te verkrijgen, maakt dit niet anders. Bovendien is appellant pas sinds eind december 2015 in deze functie gaan werken, derhalve ruim na de periode die hier in geding is. Nu de hoogte en de duur van de vastgestelde verlaging van de WW-uitkering in overeenstemming zijn met de toepasselijke regelgeving, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de maatregel van 25% terecht aan appellant heeft opgelegd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat hij zich voldoende heeft ingespannen om het Uwv op de hoogte te stellen van de twee sollicitaties naar vrachtwagenchauffeur. Ondanks dat appellant erkent dat hij niet op de geëigende wijze aan het Uwv heeft meegedeeld dat hij gesolliciteerd heeft, heeft hij telefonisch contact opgenomen met het Uwv. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij in de betreffende periode voldoende heeft gesolliciteerd omdat hij open heeft gesolliciteerd op de functie van vrachtwagenchauffeur. In dat verband heeft appellant erop gewezen dat hij in de betreffende periode beschikte over een geldig rijbewijs.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar onderdeel 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Gelet op de in hoger beroep aangevoerde gronden en het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat op 9 april 2015 de afspraak is gemaakt dat appellant enerzijds diende te solliciteren op twee concrete chauffeursfuncties en anderzijds zich breder diende te oriënteren door niet alleen op chauffeursfuncties te solliciteren. Evenmin is in geschil dat appellant in de in deze zaak in geding zijnde periode, 9 april 2015 tot en met 8 juli 2015, niet aan deze afspraken heeft voldaan en daarmee in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verwerven.
4.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of er aanleiding is om op grond van verminderde verwijtbaarheid af te wijken van de hoogte van de maatregel van 25%.
4.4.
Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Ondanks de intentie om te solliciteren op de voorgehouden vacatures van vrachtwagenchauffeur heeft appellant ten tijde van de in deze zaak in geding zijnde periode, 9 april 2015 tot en met 8 juli 2015, niet adequaat gereageerd nadat hij het (email)bericht kreeg dat de sollicitaties niet waren aangekomen. Het oordeel van de rechtbank in onderdeel 6.1 van de aangevallen uitspraak, dat appellant daarop nadere actie had dienen te ondernemen, wordt onderschreven. De verwijzing naar de uitspraak van 17 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2017:1865) treft geen doel, nu in die zaak sprake was van andere, niet-vergelijkbare feiten en omstandigheden. In die zaak was niet onbegrijpelijk dat de betrokkene zijn sollicitatieactiviteiten aan DWL in plaats van het Uwv had doorgegeven. Die situatie verschilt van de situatie van appellant, die in het geheel geen sollicitaties heeft doorgegeven. Voorts wordt niet betwist dat appellant in de in geding zijnde periode niet breder heeft gesolliciteerd dan alleen op chauffeursfuncties. Het oordeel van de rechtbank in onderdeel 6.2 van de aangevallen uitspraak, dat de omstandigheid dat appellant in de betreffende periode veel open sollicitaties heeft verricht niet tot een ander oordeel leidt, omdat gebleken is dat het hierbij uitsluitend om chauffeursfuncties ging, wordt onderschreven. Daarbij is van belang dat appellant tijdens het gesprek op 9 april 2015, waarbij de afspraken over zijn sollicitatiegedrag zijn gemaakt, geen melding heeft gemaakt van de kwestie van de geldigheid van zijn rijbewijs. Ter zitting is overigens gebleken dat het rijbewijs van appellant, anders dan hij in het hoger beroepschrift heeft gesteld, in de in geding zijnde periode was verlopen. Het betoog van appellant dat zijn omstandigheden tot verminderde verwijtbaarheid dienen te leiden wordt derhalve niet gevolgd. De hoogte en de duur van de maatregel zijn in overeenstemming met de regelgeving waarnaar in onderdeel 4.1 is verwezen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

AB