ECLI:NL:CRVB:2017:3759
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake eigen bijdrage op grond van de Wmo 2015 en overgangsrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een besluit heeft genomen over de eigen bijdrage voor een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Appellante ontving in 2014 een traplift als individuele woonvoorziening, maar werd in 2015 geïnformeerd dat zij een bijdrage moest betalen voor het gebruik van deze voorziening. Appellante maakte bezwaar tegen deze bijdrage, omdat zij vond dat de traplift zonder voorwaarden was toegekend en zij niet had kunnen anticiperen op de nieuwe wetgeving.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond en oordeelde dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat de mededeling over de verschuldigde bijdrage wel degelijk een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het college haar bezwaar inhoudelijk had moeten beoordelen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep slaagde. De Raad stelde vast dat de Wmo 2015 op 1 januari 2015 in werking was getreden en dat de rechten en plichten van de Wmo van toepassing blijven op de verstrekte voorzieningen totdat deze worden beëindigd. De Raad concludeerde dat het college in strijd met de wet had gehandeld door een bijdrage op te leggen voor de traplift, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.970,- bedroegen, en het griffierecht van € 168,- werd vergoed.