201502483/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 februari 2015 in zaak nr. 14/4867 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag voor het jaar 2013 herzien en vastgesteld op € 303,00.
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.G.M. de Ruijter, advocaat te Tilburg, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a van de Wet op de huurtoeslag is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, zoals deze wet luidde ten tijde van belang, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid, kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, geschiedt uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen door middel van een bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen.
2. Op 26 augustus 2011 is op naam van [appellant] digitaal een aanvraag om huurtoeslag ingediend met ingangsdatum 1 september 2011.
Bij besluit van 28 december 2012 is aan [appellant] een voorschot huurtoeslag voor het jaar 2013 van € 3.471,00 toegekend.
Bij besluiten van 12 februari 2013, 21 maart 2013 en 21 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag herzien.
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 2.426,00 van [appellant] teruggevorderd.
3. [appellant] betoogt dat hij geen huurtoeslag heeft ontvangen. Het rekeningnummer waarop volgens de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag is gestort staat niet op naam van [appellant], maar op naam van [persoon]. [persoon] stond tot 14 december 2012 ingeschreven op hetzelfde woonadres als [appellant]. Er heeft volgens [appellant] fraude plaatsgevonden met zijn DigiD. Hij is eerst na ontvangst van het primaire besluit geconfronteerd met de identiteitsfraude en kon daarvan niet eerder melding maken. Hij betoogt voorts dat de Belastingdienst/Toeslagen bij wijzigingen in rekeningnummers met gebruikmaking van een DigiD strenger zou moeten controleren, indien het rekeningnummer niet op naam van de belanghebbende staat en dat in dit specifieke geval door hem een nader onderzoek zou moeten worden ingesteld.
3.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen. Deze mag daarbij in beginsel uitgaan van de juistheid van de aanvraag.
Vaststaat dat de Belastingdienst/Toeslagen op 26 augustus 2011 op naam van [appellant] een digitale aanvraag om huurtoeslag met ingang van 1 september 2011 heeft ontvangen. Voor het indienen hiervan was vereist dat deze door de aanvrager met diens DigiD werd ondertekend, zijnde een persoonlijke inlogcode, voorzien van een wachtwoord, waarmee een persoon zich kan identificeren op websites van de overheid.
Nu de aanvraag op naam van [appellant] is gedaan, moet het er voor worden gehouden dat de aanvraag is ingediend door hem of door iemand aan wie hij zijn DigiD ter beschikking heeft gesteld. Aangezien de gebruikersnaam en het wachtwoord voor DigiD strikt persoonlijk zijn, is de aanvraag aan [appellant] toe te rekenen. Dat de huurtoeslag niet door bijschrijving op het rekeningnummer van [appellant] is uitbetaald, doet er niet aan af dat het aan [appellant] verstrekte voorschotten zijn. Op 29 maart 2012 is door of namens [appellant], met gebruikmaking van zijn DigiD, het rekeningnummer zowel voor de uitbetaling van de huurtoeslag als voor de zorgtoeslag gewijzigd in het rekeningnummer van [persoon]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de wijziging van het rekeningnummer eerst doorgevoerd nadat dit schriftelijk was bevestigd door middel van een op 25 mei 2012 ingevuld wijzigingsformulier. De Belastingdienst/Toeslagen hoefde de tenaamstelling van het opgegeven rekeningnummer niet te controleren, nu bijschrijving van de voorschotten op een rekeningnummer van een ander mogelijk is op grond van artikel 25, eerste lid, van de Awir.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de hem toegekende en uitgekeerde voorschotten en dat hij slachtoffer is van identiteitsfraude. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat aan [appellant] vijf voorschotbeschikkingen huurtoeslag zijn toegezonden naar het adres waar [appellant] volgens de toenmalige gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven. Dat waren verschillende adressen, waar [persoon] niet stond ingeschreven. Ook heeft de rechtbank terecht niet aannemelijk geacht dat de DigiD van [appellant], indien die door een derde is gebruikt, zonder zijn goedkeuring is gebruikt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft er ten slotte terecht op gewezen dat [appellant] pas na ontvangst van de terugvorderingsbeschikking van 9 januari 2014 heeft gereageerd en, hoewel hij herhaaldelijk heeft aangekondigd bij de politie aangifte van identiteitsfraude te doen, hij dit pas op 25 maart 2015, derhalve na de aangevallen uitspraak, heeft gedaan.
Nu de aanvraag aan [appellant] moet worden toegerekend, dient de toeslag ook van hem te worden teruggevorderd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2015
97.