ECLI:NL:CRVB:2017:3742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
15/6329 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010

In deze zaak gaat het om de weigering van arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) aan appellant, die lijdt aan een stoornis in het autistisch spectrum. Appellant heeft op 12 mei 2014 een aanvraag ingediend bij het Uwv, maar deze is op 12 augustus 2014 afgewezen. Het Uwv concludeerde dat appellant in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die is opgesteld na medisch en arbeidskundig onderzoek. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

In de beroepsfase heeft de rechtbank Overijssel het standpunt van het Uwv onderschreven, maar het beroep gegrond verklaard vanwege een motiveringsgebrek. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door zijn syndroom van Asperger niet in staat is om duurzaam een dienstverband te behouden, zelfs niet met ondersteuning van een jobcoach. Hij heeft verschillende rapporten overgelegd die zijn standpunt ondersteunen, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het medisch en arbeidskundig onderzoek van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten zijn om meer beperkingen aan te nemen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat moet worden geacht om 75% van het minimumloon te verdienen. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies geschikt zijn en dat er voldoende ondersteuning beschikbaar is. De uitspraak is gedaan op 1 november 2017.

Uitspraak

15/6329 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 augustus 2015, 15/220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Buld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Buld. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 12 mei 2014 bij het Uwv een aanvraag om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij lijdt aan een stoornis in het autistisch spectrum, waardoor hij moeite heeft zijn dagelijks leven te structureren en te organiseren. Vervolgens is appellant op het spreekuur van een verzekeringsarts verschenen, die een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld. Daarna heeft een arbeidsdeskundige in een rapport van 6 augustus 2014 geconcludeerd dat appellant in staat is om met een aantal door haar geselecteerde functies meer dan 75% van het minimumloon te verdienen.
1.2.
Bij besluit van 12 augustus 2014 heeft het Uwv vervolgens de aanvraag om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010 afgewezen.
1.3.
Het door appellant tegen het besluit van 12 augustus 2014 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij beslissing op bezwaar van 19 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
1 december 2014 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 december 2014 ten grondslag. De FML is bij die beoordeling aangepast, maar appellant wordt nog steeds in staat geacht om 75% van het minimumloon te verdienen.
2. In de beroepsfase hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op verzoek van de rechtbank nadere rapporten uitgebracht, respectievelijk op 24 april 2015 en 20 mei 2015. Er zijn aanvullende beperkingen in de FML opgenomen, omdat appellant is aangewezen op werk in een rustige omgeving zonder veel lawaai en mensen om zich heen. De rechtbank heeft, mede op grond van deze nadere rapporten, het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht 75% van het minimumloon te verdienen. Ook is voldoende gebleken dat in de geselecteerde functies voldoende (inwerk)hulp beschikbaar is. Ook kan appellant aanspraak maken op begeleiding door een jobcoach. De rechtbank heeft het beroep vanwege een motiveringsgebrek gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij sinds zijn jeugd ernstige functioneringsproblemen heeft, die samenhangen met het syndroom van Asperger. Appellant is nooit in staat geweest een dienstverband duurzaam vol te houden en is zeker niet in staat voltijds te werken, ook niet met ondersteuning van een jobcoach. Hij is overgevoelig voor prikkels, waarvoor meer beperkingen in de FML moeten worden opgenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet verrichten.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Uitgaande van de gestelde diagnose, het syndroom van Asperger, heeft het Uwv, laatstelijk in de FML van 24 april 2015, een aantal beperkingen vastgesteld, met name in de rubrieken I en II van de FML. Volgens het Uwv is appellant aangewezen op werk dat weinig veranderlijk is en bestaat uit concrete, overzichtelijke opdrachten. Er dient sprake te zijn van vaste werkwijzen en een voorspelbare werksituatie, alsmede van een prikkelarme omgeving. Uitgaande van die beperkingen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 20 mei 2015 de functies productiemedewerker industrie, machinaal metaalbewerker en medewerker tuinbouw geselecteerd en gemotiveerd waarom zij deze geschikt acht. Blijkens haar rapport heeft zij over de geschiktheid van de functies overleg gepleegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij is ook aandacht besteed aan de voorwaarde dat appellant moet kunnen terugvallen op collega’s en/of leidinggevenden.
4.3.
Appellant stelt dat hij in het geheel niet in staat is loonvormende arbeid te verrichten, althans dat hij dat niet duurzaam (voltijds) kan volhouden. Daartoe heeft appellant onder meer verwezen naar een arbeidskundig verslag van de registerarbeidsdeskundige R. Ottenschot van 14 oktober 2014, die heeft gesteld dat een regulier arbeidstraject geen optie is. Ook heeft hij verwezen naar de brief van re-integratie visie Twente van 6 februari 2015, waarin is gesteld dat appellant niet in staat is om langdurig volledig aan het werk te gaan; naar een brief van psychiater M. Platte van 5 september 2014, die heeft geoordeeld dat het aannemelijk is te stellen dat appellant een baan niet of net volledig kan volhouden, en naar een brief van psychotherapeut M. van Dam van 8 februari 2013, die het standpunt heeft ingenomen dat appellant voorlopig niet belastbaar is voor werk.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch en arbeidskundig onderzoek van het Uwv zorgvuldig is verlopen wordt onderschreven. Er zijn veel beperkingen aangenomen in de FML, de informatie van de behandelend sector is meegenomen, de geselecteerde functies zijn uitgebreid toegelicht en ook besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten te vinden om meer beperkingen aan te nemen. Dat appellant geen stabiel arbeidsverleden heeft, is verklaarbaar doordat, zoals de verzekeringsarts in diverse rapporten heeft aangegeven, de door hem vervulde functies geenszins voldeden aan de voor appellant geldende beperkingen.
4.5.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

AB