Uitspraak
15.7872 WIA, 16/6583 ZW
OVERWEGINGEN
27 maart 2015 (bestreden besluit 1). Daaraan liggen rapporten ten grondslag van 13 maart 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 25 maart 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
1 april 2014 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat hij vanaf
30 augustus 2012 ziek is. Het daartegen door appellante gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 6 oktober 2015 (bestreden besluit 2).
30 augustus 2012, onzorgvuldig tot stand is gekomen en onjuist is. Werknemer heeft volgens appellante op 8 januari 2014 beaamd zijn eigen werk te kunnen verrichten, al was hij nog niet volledig klachtenvrij. Werknemer heeft zich op 13 januari 2014 arbeidsgeschikt gemeld en heeft daarna gesolliciteerd. De artsen van het Uwv, met name de verzekeringsarts bezwaar en beroep, hebben redelijkerwijs niet tot het medische oordeel kunnen komen dat werknemer op 13 januari 2014 arbeidsongeschikt was. Ten onrechte zijn zij afgegaan op de anamnese. Ook de weergave in het rapport van april/mei 2014 van F. Verzijl, psycholoog, dat werknemer zijn eigen werk niet kan uitoefenen is niet gebaseerd op onderzoek, maar betreft een uitlating van werknemer. Een zorgvuldig onderzoek ontbreekt. Werknemer heeft een aandoening die gekenmerkt wordt door wisselende belastbaarheid. De bedrijfsarts heeft in november 2013 geconcludeerd dat de belastbaarheid van werknemer binnen afzienbare tijd zou verbeteren.
22 juli 2014 is de arts van het Uwv tot de conclusie gekomen dat werknemer vanaf
30 augustus 2012 doorlopend arbeidsongeschikt dient te worden geacht. Werknemer is vervolgens in het kader van de WIA-beoordeling gezien door een andere arts van het Uwv die op basis van alle dossiergegevens, een uitgebreide anamnese en psychisch onderzoek tot de conclusie is gekomen dat werknemer veel heeft meegemaakt, dat de klachten nooit zijn weggeweest en dat er vooralsnog sprake is van een kwetsbaar evenwicht. Ook is het psychologisch onderzoek van april/mei 2014 in aanmerking genomen. Werknemer is in behandeling voor zijn aandoening met een frequentie van eenmaal per maand. Appellante wordt dus niet gevolgd in haar standpunt dat de artsen van het Uwv alleen op de anamnese van de werknemer zijn afgegaan.
13 januari 2014 niet voor de hand ligt. De medische gegevens van deze bedrijfsarts, de rapporten van het Uwv en het psychologisch onderzoek van april/mei 2014, geven een inhoudelijk congruent beeld van de medische situatie van werknemer vanaf augustus 2012. In de diverse stukken van Heerkens en bedrijfsarts De Bruijn waarop appellante haar standpunt baseert dat geen sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid van werknemer vanaf 30 augustus 2012 ontbreekt een weloverwogen, op medisch objectieve gronden gebaseerd, en goed te volgen standpunt dat werknemer per 13 januari 2014 zijn eigen werk weer kan verrichten. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante desgevraagd bevestigd dat voor appellante steeds belangrijk is geweest dat werknemer niet ziek uit dienst zou gaan. Met werknemer zou geen beëindigingsovereenkomst zijn gesloten als hij niet bereid zou zijn geweest zich per 13 januari 2014 hersteld te melden. Mede gelet op deze omstandigheid kan aan de door Heerkens genoemde hersteldmelding van werknemer niet de betekenis worden toegekend die appellante daaraan wil toekennen.
BESLISSING
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017.