ECLI:NL:CRVB:2017:3647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
16/2373 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsverlening aan een alleenstaande moeder met een inwonende gehandicapte zoon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, een alleenstaande moeder, ontvangt sinds 22 februari 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Haar meerderjarige zoon, die een Wajong-uitkering ontvangt, woont bij haar in. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft de bijstandsverlening aan appellante vastgesteld op € 686,31 per maand, waarbij de kostendelersnorm van toepassing is. Appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, stellende dat haar situatie bijzondere omstandigheden met zich meebrengt die een hogere bijstandsverlening rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de kostendelersnorm dwingend is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen in de situatie van appellante. De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze gronden een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft zich volledig kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en heeft bevestigd dat de kostendelersnorm correct is toegepast. De Raad heeft ook opgemerkt dat de situatie van appellante en haar zoon niet als een zeer bijzondere situatie kan worden aangemerkt, waardoor er geen aanleiding is om van de kostendelersnorm af te wijken.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

16.2373 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 maart 2016, 15/4443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 24 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Vreke, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vreke. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F. Metzemaekers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 22 februari 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Zij heeft haar hoofdverblijf in dezelfde woning als haar meerderjarige gehandicapte zoon.
1.2.
Bij besluit van 19 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college de hoogte van de bijstand vastgesteld op € 686,31 per maand. Hierbij heeft het college appellante meegedeeld, onder verwijzing naar artikel 22a, eerste lid, van de PW, dat met ingang van 1 juli 2015 de kostendelersnorm voor haar geldt en vermeld dat appellante haar woning deelt met een andere persoon die meetelt voor de kostendelersnorm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen. Artikel 22a van de PW schrijft dwingend voor in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm moet worden toegepast. Het college heeft de hoogte van de bijstand van appellante aan de hand van artikel 22a, eerste lid, van de PW juist berekend. Niet in geschil is dat de zoon van appellante zijn hoofdverblijf heeft in haar woning. Dat een kamer wordt gehuurd in een zorginstelling maakt dat niet anders, nu ter zitting is verklaard dat hij daar slechts twee weekenden per maand verblijft. De in de leden 3 en 4 van artikel 22a van de PW genoemde uitzonderingen zijn niet van toepassing. De tekst van artikel 22a van de PW biedt het college geen ruimte om van de kostendelersnorm af te wijken. Uit de memorie van toelichting komt - onder meer - naar voren dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op zorgverlenende en zorgbehoevende familieleden. Voor een individuele afstemming in de vorm van een verhoging van de bijstand is slechts plaats in zeer bijzondere situaties. De situatie van appellante en haar zoon, die een Wajong-uitkering heeft van € 856,- per maand, is niet aan te merken als een zeer bijzondere situatie als hiervoor bedoeld, op grond waarvan moet worden afgeweken van de kostendelersnorm.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in beroep voert appellante, kort weergegeven, aan dat het college in de bijzondere omstandigheden van haar geval aanleiding had moeten zien om met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW haar bijstand hoger vast te stellen dan de kostendelersnorm. Zij wijst er hierbij wederom op dat haar zoon, hoewel hij over een eigen inkomen beschikt, niet in staat is voldoende in de kosten bij te dragen door de extra kosten die hij als gevolg van zijn handicap moet maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat het oordeel van de rechtbank geheel in lijn ligt met vaste rechtspraak, zoals de ter zitting genoemde uitspraak van 1 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3869).
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en A. Stehouwer en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. Tuit

HD