ECLI:NL:CRVB:2017:3569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet gemelde eigendom van onroerende zaken en ondeugdelijke taxatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 12 september 2007 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had niet gemeld dat hij eigenaar was van landbouwgrond in Turkije. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had de bijstand van de appellant per 1 september 2015 ingetrokken, omdat de waarde van de landbouwgrond boven de vermogensgrens lag. De appellant betwistte de waarde van de grond, die door het college op € 17.489,- was vastgesteld, en voerde aan dat deze taxatie ondeugdelijk was.
De Raad oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd voor de waarde van de landbouwgrond. De taxatie was gebaseerd op een gesprek met een lokale makelaar, zonder dat de grond daadwerkelijk was bekeken. De Raad concludeerde dat de waarde van de landbouwgrond in de te beoordelen periode lager was dan het voor de appellant geldende vrij te laten vermogen. Hierdoor was de intrekking van de bijstand onterecht. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde de bijstandsverlening aan de appellant per 1 september 2015. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten van bezwaar en het griffierecht.