ECLI:NL:CRVB:2017:3566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
16/2113 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van AIO-aanvulling wegens onvoldoende informatie over vermogen ex-echtgenoot en gevolgen van echtscheiding

In deze zaak gaat het om de weigering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) aan appellant, die sinds 15 februari 2014 een ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag van appellant en zijn ex-echtgenote, [X], afgewezen omdat er onvoldoende informatie was over het vermogen van [X], die eigenaar is van een onroerende zaak in Egypte. Appellant heeft in 2014 aangegeven duurzaam gescheiden te leven, wat leidde tot een wijziging van zijn AOW-pensioen naar dat voor alleenstaanden. Ondanks een nieuwe aanvraag voor AIO-aanvulling, heeft de Svb deze afgewezen, omdat appellant geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie en het vermogen van [X]. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangetoond die zijn aanspraak op de AIO-aanvulling onderbouwen. De Raad benadrukt dat het aan de aanvrager is om volledige openheid van zaken te geven en dat de Svb de plicht heeft om deze informatie te controleren. Appellant heeft niet aangetoond dat hij niet in staat is om de benodigde informatie te verkrijgen over de onroerende zaak van [X]. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2113 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 maart 2016, 15/2915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift en op verzoek nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jap-A-Joe. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 15 februari 2014 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 4 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2014, heeft de Svb een aanvraag van appellant en zijn toenmalige echtgenote ( [X] ) om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) afgewezen. Aan het besluit van 26 juni 2014 lag ten grondslag dat [X] eigenaar is van een onroerende zaak in Egypte (onroerende zaak). Omdat bewijsstukken waaruit de waarde van de onroerende zaak blijkt ontbraken, kon het recht op een AIO-aanvulling niet worden vastgesteld.
1.2.
Door middel van een door appellant op 15 september 2014 ondertekend wijzigingsformulier heeft appellant aan de Svb doorgegeven dat hij duurzaam gescheiden leeft. Gelet daarop heeft de Svb bij besluit van 6 november 2014 het AOW-pensioen van appellant gewijzigd in een AOW-pensioen voor een alleenstaande. Op 16 december 2014 is de beschikking tot echtscheiding van appellant en [X] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.3.
Appellant heeft op 14 november 2014 opnieuw een aanvraag ingediend voor een
AIO-aanvulling, nu voor een alleenstaande. De Svb heeft deze aanvraag bij besluit van
19 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 april 2015 (bestreden besluit), afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. Appellant heeft - ook desgevraagd - geen mededelingen gedaan over het vermogen van [X] en de gevolgen van de echtscheiding voor het vermogen van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Het geschil in hoger beroep ziet in de kern op de vraag of appellant in het kader van de echtscheiding aanspraak kan maken op een deel van de waarde die de onroerende zaak vertegenwoordigt. Appellant betwist dat dit het geval is. Tot 15 mei 1997 was op het huwelijksgoederenregime Egyptisch recht van toepassing. Naar dat recht ontstaat door het huwelijk geen gemeenschap van goederen. Vanaf 15 mei 1997 waren appellant en [X] in gemeenschap van goederen gehuwd, maar wat voor die datum privé was, bleef privé. Omdat [X] de onroerende zaak voor 15 mei 1997 heeft verkregen, viel de onroerende zaak buiten de gemeenschap van goederen.
4.1.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een AIO-aanvulling. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan de Svb om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien appellant niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.1.3.
Niet in geschil is dat, als [X] de onroerende zaak na 15 mei 1997 zou hebben verkregen, de onroerende zaak binnen de in 4.1.1 genoemde gemeenschap van goederen zou zijn gevallen. Het is daarom voor het recht op een AIO-aanvulling van belang dat appellant duidelijkheid verschaft over de datum waarop de onroerende zaak tot het vermogen van [X] is gaan behoren. Appellant heeft daarover geen enkele duidelijkheid verschaft. De enkele stelling dat [X] de onroerende zaak uit de nalatenschap van haar vader op een voor 15 mei 1997 gelegen tijdstip heeft verkregen is daartoe onvoldoende.
4.1.4.
Appellant heeft nog naar voren gebracht dat hij in 1988 als vluchteling naar Nederland is gekomen en niet meer aan gegevens uit Egypte kan komen. Appellant heeft echter, tegen de achtergrond van zijn stelling dat de vader van [X] kort voor of kort na het huwelijk van appellant en [X] is overleden, in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat hij, al dan niet met behulp van [X] , mededeling kan doen van de datum van overlijden van zijn ex-schoonvader. Ook is niet gebleken van pogingen van appellant om van [X] om gegevens te verkrijgen over de eigendom van het onroerend goed.
4.2.1.
Appellant heeft pas ter zitting aangevoerd dat hij, ook als de onroerende zaak tot de gemeenschap van goederen zou behoren, daarover niet kan beschikken. Appellant stelt dat hij met betrekking tot de onroerende zaak een procedure tegen [X] bij de rechtbank
Midden-Nederland heeft gevoerd, dat hij deze procedure heeft verloren, maar dat ook bij een voor hem positieve uitkomst een veroordelend vonnis van een Nederlandse rechter in Egypte niet ten uitvoer kan worden gelegd.
4.2.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft de stelling, dat hij - uitgaande van een gemeenschap van goederen - niet over zijn aandeel in de onroerende zaak kan beschikken, op geen enkele manier onderbouwd. Uit de stukken blijkt niet dat hij [X] heeft gevraagd om een aandeel in de onroerende zaak en evenmin dat zij dat verzoek heeft afgewezen, of dat met betrekking tot de onroerende zaak een procedure bij de rechtbank Midden-Nederland is gevoerd.
4.3.
Uit 4.1.2 tot en met 4.1.4 en 4.2.2 volgt dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en W.F. Claessens en
C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2017.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) C.A.E. Bon

HD