ECLI:NL:CRVB:2017:3565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onduidelijke leefsituatie
In deze zaak heeft appellante op 17 maart 2015 bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen op 4 juni 2015, omdat de woon- en leefsituatie van appellante niet overeenkwam met de informatie die zij had verstrekt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 5 september 2017 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, betoogd dat zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat haar verklaring tijdens het gesprek op 28 mei 2015 overeenkwam met haar feitelijke situatie. Het college had echter vastgesteld dat de aangetroffen situatie tijdens een huisbezoek niet overeenkwam met de opgave van appellante. Er waren persoonlijke bezittingen van zowel appellante als haar huisgenoot [X] door elkaar in de woning aangetroffen, wat duidde op een andere leefsituatie dan opgegeven.
De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende duidelijkheid had verschaft over haar woon- en leefsituatie en dat de feitelijk aangetroffen situatie niet duidde op een normale huurrelatie. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.