ECLI:NL:RBDHA:2016:423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Allewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over ontslag en salaris van een ambtenaar

Op 19 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J.G. Dudink, en de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Verdonk en mr. M.L. Visser. De zaak betreft meerdere beroepen van de eiser tegen besluiten van de minister van Defensie, waaronder de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de weigering om zijn salaris te hervatten, en het ontslag wegens wangedrag. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij de eiser zijn werkzaamheden als dienstplichtig en beroepsmilitair bij de Krijgsmacht heeft uiteengezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Defensie op verschillende data besluiten heeft genomen die door de eiser zijn bestreden. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht de besluiten heeft genomen. De rechtbank heeft het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard, evenals de beroepen tegen de ontslagbesluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de minister in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen. De rechtbank heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/6419, SGR 15/6456, SGR 15/7823, SGR 15/7828, SGR 15/7830, SGR 15/7833, SGR 15/7836, SGR 15/7838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink),
en
de minister van Defensie, als zodanig, en als vertegenwoordiger van de Kroon, verweerder,
(gemachtigden: mr. drs. A.J. Verdonk en mr. M.L. Visser).

Procesverloop

SGR 15/6456
Bij besluit van 24 juli 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om de betaling van het salaris te hervatten niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
SGR 15/7823
Bij brief van 28 augustus 2015 heeft verweerder het advies van de Commissie Onderzoek & Advies (COA) aan eiser toegestuurd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op verzoek van eiser toestemming gegeven om het bezwaarschrift bij de bestuursrechter te behandelen als beroepschrift als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
SGR 15/7828
Bij brief van 7 september 2015 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hem met ingang van 14 september 2015 ontslag wegens wangedrag wordt verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op verzoek van eiser toestemming gegeven om het bezwaarschrift bij de bestuursrechter te behandelen als beroepschrift als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb.
SGR 15/7830
Bij Koninklijk Besluit van 22 september 2015 is eiser ontslagen met ingang van 14 september 2015. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Voorts heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 15/6419)
Verweerder heeft op verzoek van eiser toestemming gegeven om het bezwaarschrift bij de bestuursrechter te behandelen als beroepschrift als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb.
SGR 15/7833
Bij besluit van 4 september 2015 heeft verweerder het verzoek van eiser om nabetaling van de bezoldiging vanaf 1 april 2014 heeft afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op verzoek van eiser toestemming gegeven om het bezwaarschrift bij de bestuursrechter te behandelen als beroepschrift als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb.
SGR 15/7836
Bij besluit van 26 mei 2015 heeft verweerder eiser geschorst met ingang van 29 mei 2015 met inhouding van eenderde van zijn inkomsten.
Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
SGR 15/7838
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen zijn salarisstrook van 13 oktober 2015.
Verweerder heeft op verzoek van eiser toestemming gegeven om het bezwaarschrift bij de bestuursrechter te behandelen als beroepschrift als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015 en 15 december 2015.
Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Op 4 november 2015 is tevens verschenen de echtgenote van eiser, [echtgenote].

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is in 3 september 1993 als dienstplichtig militair aangesteld en nadien als beroepsmilitair werkzaam gebleven bij de Krijgsmacht. Eiser is muzikant. Sinds 2006 is eiser werkzaam als “Roadmanager/tamboer-maitre” bij de Koninklijke Militaire Kapel [kapel].
Bij ontslagbesluit van 31 januari 2014 is aan eiser op verzoek eervol ontslag verleend met ingang van 1 april 2014. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 12 februari 2015 (SGR 14/9356) onder meer dit besluit herroepen. Na herroeping van het ontslagbesluit van 31 januari 2014 zijn er verschillende procedures aanhangig gemaakt over het verschuldigde loon na 1 april 2014, de schorsing en het daarop volgende tweede ontslagbesluit.
2 Procedures
SGR 15/6456
Verweerder heeft het bezwaar tegen de weigering om de betaling van het salaris te hervatten niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Eiser heeft onder verwijzing naar de algehele gang van zaken vanaf 2012 gesteld dat hij zijn salaris over de litigieuze periode uitgekeerd wil krijgen om zo de schulden van zijn gezin af te kunnen betalen.
Nadat het eervol ontslag per 1 april 2014 van tafel is gegaan door de uitspraak van de rechtbank is eiser met verweerder in discussie over de nabetaling van zijn salaris vanaf 1 april 2014 tot 1 april 2015. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder, nu eiser in bedoeld tijdvak werkzaamheden elders heeft verricht, wenst te onderzoeken in hoeverre het daarmee gegenereerde inkomen in mindering moet worden gebracht op de nabetaling van eisers salaris, en dat eiser hiervoor gegevens dient aan te leveren. Onweersproken is dat eiser ten tijde van de beslissing op bezwaar slechts minimale gegevens heeft overgelegd, zodat van een weigering of aan een weigering gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb hangende het besluitvormingsproces, nog geen sprake was. Verweerder heeft daarom terecht het daartegen door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
SGR 15/7823
De brief van 28 augustus 2015 bevat de uitkomst en het advies van de COA. Volgens artikel 38, eerste lid, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) geschiedt het verlenen van ontslag aan de militair met een officiersrang bij Koninklijk Besluit. Dit betekent dat eerst tegen het Koninklijk Besluit rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Het advies dat eiser wordt voorgedragen voor ontslag dient daarom te worden beschouwd als een voorbereiding op het Koninklijk Besluit. Hiermee is het ontslag nog niet in werking getreden. De brief van 28 augustus 2015 is dan ook niet aan te merken als het ontslagbesluit en is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
SGR 15/7828
Bij brief van 7 september 2015 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hem met ingang van 14 september 2015 ontslag wegens wangedrag wordt verleend. Zoals hiervoor met betrekking tot beroepszaak SGR 15/7823 is overwogen kunnen alleen rechtsmiddelen worden aangewend tegen het Koninklijk Besluit. De brief van 7 september 2015 dient eveneens als een voorbereiding op het Koninklijk Besluit te worden beschouwd, zodat die brief geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
SGR 15/7830
Eiser is bij Koninklijk Besluit van 22 september 2015 met ingang van 14 september 2015 op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en sub l, van het AMAR ontslag wegens wangedrag verleend.
Het ontslag volgt op twee onrechtmatige declaraties en is gebaseerd op het advies van de COA. Volgens de COA had eiser geen recht om de facturen ter hoogte van € 1210,- en € 1028,50 ten gunste van zijn eigen bedrijf te sturen, omdat het schrijven van een choreografie tot zijn opgedragen werkzaamheden behoorde. Het COA heeft geconcludeerd dat niet is gebleken van psychische klachten ten tijde van het indienen van de declaraties, zodat de gedragingen hem kunnen worden toegerekend. Ten tijde van de gedragingen was [leidinggevende] niet meer zijn leidinggevende en eventuele werkdruk had eiser kunnen aankaarten, zodat eventuele overuren via Peoplesoft konden worden gedeclareerd. Eiser had uit hoofde van zijn functie kennis van zaken van het verwervingsproces en wist dat de kans op controle laag was bij facturen lager dan € 1250,-.
Eiser kan zich niet vinden in het ontslag. Het onderzoek door COA is niet onafhankelijk. Eiser is psychisch ernstig ziek en onder behandeling voor PTSS en daarom niet in staat om te worden gehoord, zeker niet door een door overste [overste] geïnitieerde commissie, terwijl tegen die [overste] wegens diverse overtredingen van het Wet Militair Tuchtrecht klachten zijn ingediend. Zowel [overste] als de leden van de COA waren van de medische/psychische gesteldheid van eiser op de hoogte. Eiser stelt dat er geen enkele poging is gedaan om hem te laten re-integreren en een oplossing te zoeken voor zijn medische gesteldheid, terwijl eiser reeds sinds 22 november 2013 ziek is gemeld. Over de medische situatie van eiser zijn voldoende gegevens overgelegd en die situatie is dan ook meer dan genoegzaam bij verweerder bekend. Verder voert eiser aan dat de zaak door het Openbaar Ministerie is geseponeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser betwist niet dat hij twee facturen heeft ingediend bij zijn werkgever ten gunste van zijn eigen bedrijf, terwijl het schrijven van een choreografie tot zijn opgedragen werkzaamheden behoorde en dat de facturen dus ten onrechte zijn ingediend. Dit heeft eiser reeds erkend tijdens het gehoor op 11 november 2013. Dat de strafrechtelijke procedure tot een sepot heeft geleid, staat niet in de weg aan het kunnen toepassen van een bestuursrechtelijke strafmaatregel, omdat die twee trajecten los van elkaar lopen. De verweten gedraging staat vast. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn psychische gesteldheid ten tijde van het indienen van de facturen op 20 augustus 2013 en
6 september 2013 dusdanig was dat de gedragingen niet aan hem zijn toe te rekenen. Noch een verhoogde werkdruk, noch een slechte verhouding met leidinggevende Toor, kunnen eisers gedragingen excusabel maken. Het wangedrag waaraan eiser zich schuldig heeft gemaakt is dusdanig ernstig dat het opleggen van de maatregel van ontslag evenredig moet worden geacht. Verweerder mag aan officieren, zoals eiser, hoge eisen stellen. Hij had als officier een voorbeeldfunctie. Daarnaast mag hem zwaar worden aangerekend dat hij uit hoofde van zijn functie de bevoegdheid had om declaraties in te dienen en dat hij wist dat er geen controle was op facturen tot € 1250,-. Hij heeft gehandeld in strijd met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid en heeft daardoor het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate geschonden. De persoonlijke en financiële gevolgen van een strafontslag zijn in het algemeen verstrekkend en vormen in de gegeven situatie geen reden om het strafontslag onevenredig te achten.
Het beroep tegen het Koninklijk Besluit van 22 september 2015 is daarom ongegrond.
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening (SGR 15/6419) wordt afgewezen.
SGR 15/7833
Verweerder heeft het verzoek van eiser om nabetaling van de bezoldiging vanaf 1 april 2014 tot april 2015 afgewezen, omdat eiser geen inzicht in zijn inkomsten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Inkomstenbesluit militairen (IBM) heeft gegeven. Eiser heeft op herhaaldelijk verzoek van verweerder voorafgaand aan het besluit van 4 september 2015 een jaaropgaaf ziektewetuitkering over de periode april tot en met juni en overzicht van inkomsten van eisers bedrijf overgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen (volledige) opgave heeft gedaan van de inkomsten, uitkeringen of vergoeding als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het IBM.
Eiser stelt dat hij toestemming had van verweerder om nevenwerkzaamheden te verrichten en dat hij nimmer gedurende voor hem geldende werktijd werkzaamheden heeft verricht. De door hem aangeleverde gegevens zijn voldoende voor verweerder om tot nabetaling over te gaan. Eiser stelt verder dat hij te ziek is om verdere gegevens aan te leveren.
Na de eerste behandeling van het beroep ter zitting heeft de echtgenote van eiser onderstaande informatie overgelegd:
- een offerte van de gemeente [gemeente] van 10 juli 2014 met een overzicht van facturen juli t/m oktober 2014;
- een digitale loonstrook, standdatum 14 april 2015;
- een e-mail van [persoon A] van 15 juni 2015
- een digitale loonstrook, standdatum 15 september 2015;
- een verklaring van [persoon B] van 22 november 2015 en
- een aanvraag WIA-uitkering van 3 september 2015.
De rechtbank dient vanwege de ex-tunc toets te beoordelen of verweerder het verzoek tot nabetaling op 4 september 2015 heeft kunnen afwijzen, omdat eiser op dat moment nog onvoldoende gegevens heeft overgelegd. Nu eiser toen slechts een jaaropgaaf ziektewetuitkering over de periode april tot en met juni en een kort overzicht van inkomsten van eisers bedrijf heeft overgelegd, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomsten en wanneer die inkomsten zijn verkregen. Het beroep is daarom ongegrond.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het recht op nabetaling door deze uitspraak niet vervalt. Verweerder zal immers op enig moment tot nabetaling moeten overgaan. Verweerder dient de inmiddels in beroep overgelegde aanvullende gegevens bij de vaststelling te betrekken. Verweerder heeft ter zitting van 15 december 2015 aangegeven over genoegzame gegevens te zullen beschikken nadat zij van eiser zal hebben ontvangen:
1) een verklaring van een medewerker van de gemeente [gemeente] waarin wordt bevestigd dat hij niet meer werkzaamheden tot april 2014 voor de gemeente [gemeente] heeft verricht dan staat weergegeven op ‘overzicht facturen juli t/m oktober 2014’,
2) een handtekening van de gemeente [gemeente] op het overzicht, en
3) de facturen die op dat overzicht staan genoemd.
SGR 15/7836
In de beslissing op bezwaar van 12 oktober 2015 heeft verweerder de schorsing met inhouding van eenderde van eisers inkomsten gehandhaafd.
Eiser stelt dat een schorsing niet kan plaatsvinden op grond van ziekte of gebrek.
Zoals hiervoor onder SGR 15/7830 is overwogen heeft eiser twee onrechtmatige facturen ingediend bij verweerder ten gunste van zijn eigen bedrijf. Op basis van deze feiten was verweerder volgens zijn brief van 11 mei 2015 voornemens om eiser ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l van het AMAR. Verweerder was daarom op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b van het AMAR bevoegd eiser te schorsen. Er zijn geen feiten en/ of omstandigheden gebleken op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot schorsing gebruik heeft kunnen maken. Verweerder heeft in redelijkheid de belangen van de dienst kunnen laten prevaleren boven de belangen van eiser. Het beroep is ongegrond.
SGR 15/7838
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen zijn salarisstrook van oktober 2015, omdat daaruit volgens eiser valt af te leiden dat hij zijn salaris die hij nog moet ontvangen, moet terug betalen.
Verweerder heeft in een e-mail van 3 november 2015 toegelicht dat in oktober 2015 een correctie heeft plaatsgevonden op de te vergoeden vakantie uren vanwege zijn schorsing van 29 mei 2015 tot 14 september 2015, zoals is bepaald in artikel 79 van het AMAR. Er is een bedrag van € 3.056,99 teruggevorderd. Op de salarisstrook is ook het over de periode van 1 april 2014 tot 1 april 2015 geblokkeerde salaris als negatief bedrag te zien.
Zoals blijkt uit voormelde procedures is verweerder met eiser in discussie over de nabetaling van de bezoldiging vanaf 1 april 2014 tot april 2015. Verweerder houdt het salaris over die periode, naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden, onder zich totdat eiser inzicht heeft gegeven over zijn inkomsten in die periode om het bedrag waarop eiser nog recht heeft te kunnen bepalen. Dat bedrag is daarom door verweerder gereserveerd. Om die reden is het bedrag als negatief geboekt op eisers salarisstrook. De stelling van eiser dat verweerder dit bedrag terugvordert, volgt de rechtbank niet. Het beroep is ongegrond.
Nu de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk dan wel ongegrond heeft verklaard, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep SGR 15/6456 ongegrond;
- verklaart het beroep SGR 15/7823 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep SGR 15/7828 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep SGR 15/7830 ongegrond;
- verklaart het beroep SGR 15/7833 ongegrond;
- verklaart het beroep SGR 15/7836 ongegrond;
- verklaart het beroep SGR 15/7838 ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening SGR 15/6419 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Allewijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.