Uitspraak
W.L.J. Weltevrede.
OVERWEGINGEN
7 juli 2014 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Appellant is van mening dat hij vanaf
11 januari 2015. Nadat appellant hiervan bij brief van 15 januari 2015 op de hoogte was gesteld, heeft het Uwv bij besluit van 6 mei 2015 de ten onrechte betaalde ZW-uitkering over de genoemde periode ter hoogte van € 11.653,09 van hem teruggevorderd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 29 juni 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
25 februari 2015. Hij heeft zijn standpunt onder meer onderbouwd met nadere informatie van psychiater Reidsma en anesthesioloog-pijnspecialist Veldman met een rapport van 23 februari 2016 van een door psychiater R.J.H. Winter verrichte expertise.
26 februari 2015 recht zou hebben op een ZW-uitkering, zodat het wel of niet aanwezig zijn van nova niet van belang is. Appellant heeft voorts gesteld dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Hij heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts er op 3 april 2014 van is uitgegaan dat de nekklachten myogeen van aard zijn, terwijl uit een Turkse MRI-scan van
22 juli 2014 een vernauwing is gebleken, een omstandigheid die nog niet bekend was. Verder is volgens hem uit een brief van een Turkse psychiater van 24 oktober 2014 gebleken dat zijn psychische klachten aanmerkelijk ernstiger waren dan waar de verzekeringsarts op
25 februari 2015, heeft appellant vermeld dat er sprake is van nieuwe c.q. toenemende beperkingen en heeft hij het Uwv verzocht de beslissing van 28 april 2014 te heroverwegen, hem met terugwerkende kracht vanaf 6 juli 2014 in aanmerking te brengen voor een
ZW-uitkering en af te zien van terugvordering. Het Uwv heeft vervolgens geen besluit genomen op het verzoek van appellant, maar heeft bij het bestreden besluit 1 volstaan met de beslissing dat appellant vanaf 26 februari 2015 doorlopend arbeidsongeschikt is en voorts dat geen sprake is van nova. Ter zitting heeft het Uwv erkend dat hiermee niet adequaat is gereageerd op het verzoek van appellant om op het besluit van 28 april 2014 terug te komen en dat de besluitvorming gebrekkig is geweest, zodat er aanleiding is om de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep alsmede het betaalde griffierecht te vergoeden. Partijen hebben de Raad wel verzocht om evenals de rechtbank het bestreden besluit 1 aldus te lezen en te beoordelen, dat door het Uwv is beslist om niet terug te komen van het besluit van
28 april 2014.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het besluit van 8 juni 2015 met betrekking tot de daaruit voortvloeiende ingangsdatum voor de ZW-uitkering in stand heeft gelaten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juni 2015 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daaruit volgt dat appellant vanaf 26 februari 2015 recht heeft op een ZW-uitkering;
- herroept het besluit van 25 februari 2015 en bepaalt dat appellant vanaf 26 januari 2015 recht heeft op een ZW-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 8 juni 2015;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;