Uitspraak
OVERWEGINGEN
WW-uitkering’ heeft appellante een aanvraag om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ingediend bij het Uwv.
30 april 2015 wordt opgevat als aanvraag voor overname van betalingsverplichtingen in verband met blijvende betalingsonmacht.
22 september 2014 ook gewezen. Ook heeft appellante zich laten bijstaan door een professioneel gemachtigde zodat een tijdige aanvraag als bedoeld in artikel 61 van de WW voor de hand heeft gelegen. De rechtbank volgt niet het standpunt van de gemachtigde van appellante dat een aparte aanvraag op grond van artikel 61 van de WW niet nodig is en de aanvraag van de WW-uitkering als zodanig moet worden beschouwd. De rechtbank wijst daartoe op het bepaalde in artikel 22, eerste lid, van de WW en het feit dat er sprake is van aparte regelingen binnen de WW. De omstandigheid dat het Uwv op de hoogte was van het faillissement leidt niet tot een ander oordeel nu het aan appellante is om een aanvraag in te dienen. Ook wijst de rechtbank erop dat op grond van vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld CRvB 27 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI8290) onbekendheid met wet- en regelgeving geen aanleiding is tot het aannemen van een bijzonder geval. Voor zover er onduidelijkheid bestond over het verschil tussen aan aanvraag faillissementsuitkering en een aanvraag voor een reguliere WW-uitkering, had het op weg van appellante gelegen om daarover contact op te nemen met het Uwv. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval en dat het Uwv terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen.
oktober 2014 een uitkering wegens betalingsonmacht op grond van hoofdstuk IV van de WW kunnen vaststellen aangezien het Uwv vanaf 7 augustus 2014 is geïnformeerd dat de curator de arbeidsovereenkomst in verband met het faillissement heeft opgezegd, de ontslagaanvraag heeft ingetrokken. Bovendien was het Uwv ervan op de hoogte dat het salaris van appellante vanaf 26 maart 2014 door werkgeefster was opgeschort. Tevens heeft appellante aangevoerd dat zij onnodig op kosten is gejaagd en schade heeft geleden die aan het Uwv kan worden toegerekend. Appellante verzoekt daarom vergoeding van de wettelijke rente en de door haar geleden schade.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.