ECLI:NL:CRVB:2017:342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
14/6674 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging zorgindicatie AWBZ op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, geboren in 1952, had diverse lichamelijke en psychische klachten en ontving een zorgindicatie op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). CIZ beëindigde de indicatie voor Begeleiding groep en Persoonlijke verzorging en stelde een nieuwe indicatie vast voor Begeleiding individueel. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de medisch adviseur van CIZ ten onrechte geen informatie had opgevraagd bij haar orthopedisch chirurg. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van de medische adviezen te twijfelen. De medisch adviseur had haar oordeel gebaseerd op de beschikbare gegevens en had geprobeerd aanvullende informatie te verkrijgen, maar dit was niet gelukt door een gebrek aan machtiging. De Raad concludeerde dat CIZ op basis van de medische adviezen terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op AWBZ-zorg.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in aanwezigheid van griffier M.S.E.S. Umans.

Uitspraak

14/6674 AWBZ
Datum uitspraak: 1 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 oktober 2014, 14/1300 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Appellante is verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes-van Bussel.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en appellante in de gelegenheid gesteld een nieuwe gemachtigde te vinden.
Mr. D. Gürses, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde voor appellante gesteld en nadere stukken ingediend.
Het nader onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 9 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gürses. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [datum] 1952, heeft diverse lichamelijke en psychische klachten. In verband daarmee heeft CIZ aan haar een indicatie verleend op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies Begeleiding groep, klasse 4, en Persoonlijke verzorging, klasse 2.
1.2.
Na een vervolgaanvraag heeft CIZ bij besluit van 19 september 2013 de indicatie voor Begeleiding groep en Persoonlijke verzorging beëindigd en appellante geïndiceerd voor Begeleiding individueel, klasse 2, voor de periode van 19 september 2013 tot en met
18 september 2028.
1.3.
Bij besluit van 23 april 2014 (bestreden besluit) heeft CIZ het tegen het besluit van
19 september 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de indicatie voor Begeleiding individueel, rekening houdend met het verbod van reformatio in peius, beëindigd per
5 juni 2014. Aan dit besluit heeft CIZ een advies van A.C.J. van der Kevie, medisch adviseur, van 10 april 2014 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur concludeert dat voor de psychische klachten diagnostiek en behandeling in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend zijn. Verder concludeert de medisch adviseur dat er geen geobjectiveerde aandoeningen zijn die meebrengen dat appellante haar persoonlijke verzorging niet zelf kan doen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de medisch adviseur ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij orthopedisch chirurg dr. E.M. Ooms. Verder is sprake van schending van het verbod van reformatio in peius. Appellante heeft haar standpunt gehandhaafd dat zij wegens haar klachten op Begeleiding en Persoonlijke verzorging is aangewezen. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft zij in hoger beroep diverse stukken overgelegd, waaronder een aanvraagformulier verpleging en verzorging van 6 april 2016 gericht aan zorgverzekeraar Menzis en een assessment van 22 maart 2016 van verpleegkundige R. Vermeij.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza), voor zover van belang, heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw, aanspraak op persoonlijke verzorging en begeleiding als bedoeld in de artikelen 4 en 6 van het Bza.
4.2.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch advies van 10 april 2014 niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De medisch adviseur heeft haar oordeel gebaseerd op de in het dossier aanwezige gegevens en de van de huisarts H.F. van der Werff verkregen telefonische informatie over de medische problematiek en lopende behandelingen van appellante. De medisch adviseur heeft geprobeerd informatie in te winnen bij de orthopedisch chirurg, maar dit is wegens het ontbreken van een toereikende machtiging niet gelukt. In haar aanvullende medische adviezen van 14 augustus 2014 en 17 september 2014 heeft zij de door appellante in beroep overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg van 27 januari 2014 en de nader verkregen telefonische informatie van de huisarts van 15 september 2014 betrokken en gemotiveerd waarom zij hierin geen aanleiding heeft gezien het medisch advies van 10 april 2014 te wijzigen. Volgens de medisch adviseur blijkt uit deze nadere informatie dat weliswaar sprake is van een tennisarm, maar daarvoor is behandeling voorliggend. Voorts blijkt dat de psychische klachten van appellante gerelateerd zijn aan psychosociale problematiek en daarvoor bestaat geen AWBZ-aanspraak.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanleiding is aan de juistheid van deze medische adviezen te twijfelen en dat CIZ op basis hiervan heeft kunnen concluderen dat appellante geen recht heeft op AWBZ-zorg. De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie noopt de Raad niet tot een ander oordeel. Dat zorgverzekeraar Menzis, op basis van het assessment van 22 maart 2016, aan appellante op grond van de Zvw wel Persoonlijke verzorging heeft toegekend, maakt het voorgaande niet anders, nu niet vaststaat dat voor de beoordeling van een aanspraak op Persoonlijke verzorging onder de Zvw eenzelfde beoordelingskader geldt als bij de beoordeling op grond van de AWBZ.
4.4.
Zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld (zie de uitspraak van
25 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2243), kan CIZ een indicatie beëindigen indien uit (medisch) onderzoek blijkt dat geen aanspraak bestaat op AWBZ-zorg. Het door appellante gemaakte bezwaar leidt op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht tot volledige heroverweging van het besluit van 19 september 2013, waarin die zorg wel was toegekend. Dat CIZ bij beslissing op bezwaar die zorg heeft beëindigd op een datum gelegen zes weken na het bestreden besluit is niet in strijd met het verbod van reformatio in peius.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB