ECLI:NL:CRVB:2014:2243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
12-4434 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een indicatiebesluit voor AWBZ-zorg

In deze zaak gaat het om de intrekking van een indicatiebesluit voor AWBZ-zorg door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Appellante, die lijdt aan verschillende psychische aandoeningen, had eerder een indicatie voor zorg ontvangen. Na een herindicatie door CIZ, op basis van een medisch advies, werd geconcludeerd dat appellante geen aanspraak meer had op AWBZ-zorg. Dit besluit werd bestreden door appellante, die in hoger beroep ging na een eerdere uitspraak van de rechtbank die het beroep gegrond verklaarde maar de rechtsgevolgen in stand hield. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken, waaronder het medisch advies van J. Mahadewsing en de informatie van de behandelend psychiater S.A. van Beek. De Raad oordeelt dat het medisch advies voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen strijd is met het verbod van reformatio in peius. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4434 AWBZ
Datum uitspraak: 25 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
27 juni 2012, 11/7697 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2014, waar appellante en haar gemachtigde - na voorafgaande kennisgeving - niet zijn verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met onder meer een posttraumatische stress-stoornis, een
depressie- en conversiestoornis, chronische duizeligheidsklachten en hoofdpijn. Appellante beschikte over een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de zorgfunctie Begeleiding individueel, klasse 5, van 11 mei 2010 tot en met 10 mei 2011.
1.2.
Op 4 april 2011 heeft appellante bij CIZ een aanvraag gedaan om herindicatie. Bij besluit van 4 mei 2011 heeft CIZ appellante geïndiceerd voor Begeleiding individueel, klasse 5, van 4 mei 2011 tot en met 10 mei 2011 en Begeleiding individueel, klasse 2, van 11 mei 2011 tot en met 3 mei 2026, te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.3.
Bij besluit van 19 september 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ, onder verwijzing naar het advies van medisch adviseur J. Mahadewsing van 7 september 2011, het namens appellante tegen het besluit van 4 mei 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. CIZ heeft de indicatie naar aanleiding van het bezwaar heroverwogen en geconcludeerd dat er feitelijk geen aanspraak bestaat op AWBZ-zorg. Rekening houdend met het verbod van reformatio in peius, heeft CIZ het indicatiebesluit van 4 mei 2011 eerst zes weken na het bestreden besluit, te weten per 31 oktober 2011, ingetrokken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat CIZ niet in dit besluit, maar eerst ter zitting, heeft toegelicht hoe het bestreden besluit zich verhoudt tot het eerdere indicatiebesluit. Evenwel heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat CIZ zich op het advies van de medisch adviseur van 7 september 2011 heeft mogen baseren, dat er sprake is van op de AWBZ voorliggende voorzieningen en dat CIZ niet in strijd met het verbod van reformatio in peius heeft gehandeld.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen in stand worden gelaten. Appellante voert onder meer aan dat haar beperkingen ten onrechte niet als (ten minste) matig zijn gekwalificeerd, dat de voorliggende voorzieningen niet specifiek op haar zijn gericht en dat sprake is van schending van het verbod van reformatio in peius.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het advies van 7 september 2011 stelt medisch adviseur J. Mahadewsing zich op het standpunt dat, ondanks de aanwezigheid van beperkingen op het terrein van psychisch functioneren, er geen sprake is van ten minste matige beperkingen op dit terrein. Daarnaast heeft appellante geen beperkingen op het terrein van de sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, gedrag, geheugen en oriëntatie. Hierbij is de medisch adviseur uitgegaan van informatie van de psychiater van appellante, S.A. van Beek, die op 10 augustus 2011 onder meer schrijft dat er veel psychosociale stressfactoren aanwezig zijn en dat de beperkingen op het gebied van psychisch functioneren bestaan in de vorm van concentratieproblemen, vergeetachtigheid en het zich afwezig voelen.
4.2.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het advies van 7 september 2011 voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat dit een toereikende grondslag biedt voor het bestreden besluit. Daartoe overweegt de Raad dat het advies onder meer is gebaseerd op informatie van de behandelend sector van appellante. Het is de Raad niet gebleken dat deze informatie geen juist beeld geeft van de gezondheidstoestand van appellante. Daar komt bij dat appellante in hoger beroep geen medische stukken heeft overgelegd die aanleiding geven om aan te nemen dat de door CIZ getrokken conclusie dat er geen beperkingen zijn die leiden tot een indicatie en er aldus geen aanspraak (meer) bestaat op AWBZ-zorg, onjuist is.
4.3.
Ten slotte heeft de Raad al eerder geoordeeld, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 27 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5018), dat CIZ een indicatie kan beëindigen indien uit (medisch) onderzoek blijkt dat geen aanspraak bestaat op AWBZ-zorg. Het door appellante gemaakte bezwaar leidt op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht tot volledige heroverweging van het besluit van 4 april 2011, waarin die zorg eerst wel was toegekend. Dat CIZ bij beslissing op bezwaar die zorg heeft beëindigd op een datum gelegen zes weken na het bestreden besluit is niet in strijd met het verbod van reformatio in peius.
4.4.
Het hoger beroep slaagt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) E. Heemsbergen

TM