ECLI:NL:CRVB:2017:3363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Medeterugvordering in verband met verzwegen gezamenlijke huishouding en rechtmatigheid van bijstandsverlening
Op 3 oktober 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de medeterugvordering van bijstandsverlening aan [A] en appellant. De zaak betreft de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan [A] op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad heeft vastgesteld dat [A] in de periode van 24 december 2000 tot en met 3 april 2003 en van 1 mei 2010 tot en met 31 januari 2012 een gezamenlijke huishouding voerde met appellant, hetgeen niet aan het college was gemeld. Hierdoor heeft [A] de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsverlening en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand van appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Raad heeft deze uitspraak bevestigd, met uitzondering van de kostenveroordeling in bezwaar. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellant zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en dat de terugvordering van de bijstandsverlening aan [A] terecht was. De Raad heeft het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten die appellant in bezwaar heeft gemaakt, tot een totaalbedrag van € 1.980,-.