ECLI:NL:CRVB:2014:3879
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering aan appellante, die in strijd met haar inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat zij met [naam 1] een gezamenlijke huishouding voerde. De Raad heeft vastgesteld dat appellante van 24 december 2000 tot en met 3 april 2003 met [naam 1] samenwoonde, wat leidde tot de conclusie dat zij niet als zelfstandig subject recht op bijstand had. De Raad heeft het besluit van het college om de bijstand over deze periode in te trekken en terug te vorderen, bevestigd. Echter, voor de periode van 22 mei 2007 tot 1 mei 2010 heeft de Raad geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor een gezamenlijke huishouding, waardoor de intrekking van de bijstand en de terugvordering over deze periode niet gerechtvaardigd waren. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante tegen het terugvorderingsbesluit. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.922,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandverlenende organen om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering bij intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen.