ECLI:NL:CRVB:2017:3332
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de draagkracht van appellante op basis van verzamelinkomen en de toepassing van de hardheidsclausule in de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de berekening van de draagkracht van appellante voor het jaar 2016, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was vastgesteld op basis van het (verzamel)inkomen van appellante en haar partner over 2014. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze berekening, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.
Appellante stelde dat zij het vastgestelde maandbedrag van € 87,30 niet kon betalen, mede vanwege haar en haar echtgenoot's medische situatie, wat leidde tot extra kosten. Ze betoogde dat de wetgever bij de vaststelling van de draagkracht geen rekening had gehouden met het besteedbaar inkomen of het individuele uitgavenpatroon, en dat de hardheidsclausule ten onrechte niet was toegepast. De Raad oordeelde dat het toetsingsinkomen, zoals gedefinieerd in de Wet studiefinanciering 2000, niet afwijkt van het verzamelinkomen, en dat de wetgever expliciet had gekozen om geen rekening te houden met het besteedbaar inkomen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de wet niet toestaat om van het begrip toetsingsinkomen af te wijken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.